De mensen hebben altijd
gelijk, of meestal toch. 1.200 betogers uit een sector met meer dan 400.000
werknemers, waar vakbonden in alle gemeenschappen en gewesten voor opriepen,
is bezwaarlijk een groot succes te noemen. Hoe is een en ander te begrijpen?
En wat is er nu aan de hand met die verminderde instroom en verhoogde
uitstroom van ‘verpleegkundigen’?
Solidariteit, corporatisme of sectorisme?
Eén beroepsgroep, nl verpleegkundigen profileren in de non-profitsectoren is
onproductief en demobiliserend, omdat alle werknemers voor de gestelde eisen
van werkdruk en koopkracht gegadigden zijn. Het is een put graven om zelf in
te vallen. Ook al wil de politiek maar al te graag een hechte solidaire sector
open breken in ‘corporaties’ van beroepsgroepen of aparte behandeling deelsectoren, de
vakbonden en werknemers hebben daar altijd aan kunnen weerstaan. Toch zijn er
tekenen van afbrokkeling merkbaar en niet alleen de oproep en ordewoorden voor
de betoging zijn daar een voorbeeld van. Het opheffen van de Staten-Generaal bij LBC-NVK waar alle sectoren zich vooraf gezamenlijk beraden over
eisen en acties, is eveneens een veeg teken.
Maken verpleegkundigen zichzelf schaars?
Als vakbonden dan nog het traditionele en jaarlijks
terugkerende discours overnemen van het meestal door werkgevers door hun
personeelsbeleid zelf gecreëerde tekort aan verpleegkundigen dan mogen er
belletjes beginnen rinkelen. Verzorgende taken die perfect in de
beroepsuitoefening van gekwalificeerde verzorgende vallen worden voor de
zoveelste keer door verpleegkundigen geclaimd, of kunnen enkel nog onder
‘toezicht’ van verpleegkundigen uitgeoefend worden, ook al behoren tot het
autonome beroepsprofiel van de verzorgende. Het onnuttige doordrijven van de
‘zorgkundige’ is daar nog altijd het zoveelste voorbeeld van. De
beroepsverenigingen voor verpleegkundigen blijven daarbij verder minnetjes
doen over de weliswaar Europees erkende maar in hun ogen minder waard geachte
‘gediplomeerde’ verpleegkundigen. Men kan of wil niet ten volle
terugvallen op de ‘logistiek assistent’ in bejaardenhomes, die in
tegenstelling tot de ziekenhuizen hier wel voor eten geven en vervoer van
bewoners moet kunnen ingeschakeld worden.
Door zichzelf schaars te maken kan men zo natuurlijk niet aan de vraag
voldoen. Meer nog, zo komt men in de economische positie om een hogere prijs,
dus een hoger loon, te vragen/eisen voor een specifieke beroepsgroep. Dat men
op deze wijze een split drijft in de harmonisering die enkele jaren geleden de
gezondheids- en welzijnssectoren op gelijke basis verloonde is hiervan het
afgeleide (of gewilde?) effect. De geloofwaardigheid van de Witte-Woede actie
voor de eigen werknemers zou hiermee op de helling kunnen komen en de poort
ruim open zetten voor per sector/onderneming/werknemer onderhandelde
barema’s zoals nu weer het geval geworden is in Nederland. 10 jaar geleden
waren de Nederlandse vakbonden er in geslaagd om alle sectoren, zowel
welzijns- als gezondheidszorg, op eenzelfde basis baremiek te verlonen. Door
vermarkting, concurrentie en commercialisering is dit solidaire systeem, waar
LBC-NVK indertijd de mosterd vandaan haalde, volledig afgebouwd. Enige
omzichtigheid is dus zeker geboden.
Instroom verpleegkundigen in beroep is maximaal
Klap op de vuurpijl is het zogezegd probleem van de
instroom in de studie en beroep en het vermeende probleem van de uitstroom,
dwz verpleegkundigen (en ander personeel) die de sector zouden verlaten. Het
is de jaarlijks opduikende litanie die, meestal onder leiding van de
personeelsdienst van Gasthuisberg-Leuven, nu voor het eerst door de vakbonden
wordt gedebiteerd. Binnen enkele maanden zullen er in België 5.631
verpleegkundigen afstuderen, waarvan 2.921
in Vlaanderen. Daarvan zullen er 65%
onmiddellijk overgaan naar tewerkstelling (36%
in het algemeen) en 35% zullen zich
eerst inschrijving bij de VDAB (64%
in het algemeen), zie http://www.vdab.be/schoolverlaters_2007/index.htm.
Na een jaar is van deze afgestudeerden nog maar 1%
werkloos. Als er een beroep is waar de instroom naar werk op het behaalde
kwalificatieniveau volledig gewaarborgd is dan is dat juist verpleegkunde, tot
bewijs van het tegendeel.
Aantrek verpleegkundig beroep groter dan ooit
De keuze voor studies verpleegkunde is sinds 2 jaar hernomen, zoals in het
verleden telkens na een sectoraal akkoord. Ook voor 2008 is het
studentenaantal in de Franse gemeenschap stabiel op een hoog niveau (8%
berekend op de 18-21 jarigen), in de Vlaamse gemeenschap is dit 6%). In
Vlaanderen stabiliseert de instroom eerstejaars A2-verpleegkunde met
1.777 op het hoogste
niveau sinds 1986, (1.791 in 2007). Dit is betekenisvol omdat de afbouw
van het project 600 in 2007-2008 blijkbaar gecompenseerd is door een stijging
van de generatiestudenten (de 18-jarigen die voor het beroep kiezen). Wil men
het aantal verpleegkundigen evenwel verhogen dan dient het project 600
dringend hernomen om een surplus aan verpleegkundigen te genereren. De
administratie van het Bachelor-onderwijs in Vlaanderen kan op 1 mei 2008 nog
geen cijfers voorleggen over het aantal ingeschreven studenten verpleegkunde
voor het schooljaar 2007-2008. Informatisering vertraagt. Voor de Franse
gemeenschap zijn de gegevens al sinds maart bekend. Voor gegevens tot
schooljaar 2007 zie Verpleegkundeportaal.
Groei werkgelegenheid tot 55 jaar en werkzaamheid 55+ hoogste in Non-Profit
Van alle sectoren is het enkel in de Non-Profit-sector waar een stijging van
werknemers waar te nemen is over de ganse loopbaan tot 55 jaar. Vanaf 55 jaar
is er een zeer beperkte uitstroom die dan nog het laagste is van alle
sectoren. Spreken over een forse uitstroom om welke reden dan ook is niet
alleen onjuist, het discrediteert ook de verworvenheid en het effect van de
verhoogde arbeidsduurvermindering bij stijgende leeftijd: 12 bijkomende
verlofdagen op 45 jaar, 24 op 50 jaar en 36 op 55 haar. Deze effectvolle
regeling voor oudere werknemers houdt de non-profit werknemer tot hoge
leeftijd in de sector. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de enige
eindeloopbaanregeling die werkt verzwegen wordt door de beleidsinstanties, met
inbegrip van de algemene vakbonden, in de onderhandelingen over het eerste
generatiepact. Dat ook de non-profitvakbonden dit nu buiten beeld laten is
evenmin te begrijpen. Zij beschikken (momenteel als enige) over het
statistische materiaal om hier de harde bewijzen per leeftijdsjaar op tafel te
leggen.
Het zelf gecreëerd 'tekort' van Gasthuisberg
In Gasthuisberg zouden 200.000 overuren niet kunnen gerecupereerd worden,
alsof dit een aanduiding zou zijn van werkdruk of
tekort aan personeel. Niets is minder waar, toch wat Gasthuisberg en
nog al wat andere ziekenhuizen of instellingen betreft. Vanaf februari begint
in Gasthuisberg het ‘overuren-scenario’, dwz personeel wordt
gevraagd/verplicht overuren te doen die dan in de vakantiemaanden als
gevraagde/verplichte recup genomen moeten worden. Wil men deze techniek kunnen
toepassen dan moeten een bepaald aantal werknemers hun werktijd beperken tot
een 3/4 contract, zodat zij langs overuren hun werktijd op door de werkgever
gekozen tijdstippen kunnen opbouwen tot een voltijdse. Zo worden 130 voltijds
equivalenten (aan 1.600 effectieve
arbeidsuren per jaar) ‘bespaard’ op kap van een hoge (verplichte)
flexibiliteit van het personeel. Voor Gasthuisberg gaat het om 3%
‘structurele en gewilde’ onderbezetting, niet omdat men niemand vindt maar
omdat hiermee vraag en aanbod beter op elkaar kan afgestemd worden, op kap van
het personeel. Elk personeelslid van Gasthuisberg is hiervan op de hoogte en
dit personeels’beleid’ wordt ook door de personeelsdirectie bevestigd.
De 'schaarste' omwille van opgelegde deeltijdse tewerkstelling.
Buiten het door de werknemers zelf gekozen deeltijdse werk, is een goed deel
deeltijds werk zoals in Gasthuisberg opgelegd of georganiseerd om redenen van
personeels- en dienstorganisatie. Grote thuiszorgdiensten bieden bv enkel
halftijdse tewerkstelling aan om het 'gat' in de namiddag te overbruggen. Een
betere dienstorganisatie, samenwerking tussen ziekenhuizen, bejaarden- en
thuiszorg, opzetten van regionale inspringdiensten van verpleegkundigen kunnen
de druk en de verplichting van deeltijds werk verminderen en een aanzienlijk
volume verpleegkundig werk vrijmaken. Alle maatregelen die toelaten dat
vrouwen een groetere vrijheidsgraad krijgen tav de private huiselijke en
zorgarbeid heeft een onmiddellijk rendement naar verhoging van het aanbod van
verpleegkundigen en verzorgenden in de voorzieningen. Ook de verdere uitbouw
van de systemen van tijdskrediet en loopbaanplanning zorgen voor het behoud
van de combinatie werk en private noodwendigheid in plaats van een verbreking
ervan. Het terug opbouwen van het Betaald Educatief Verlof tot 240 uren kan
opnieuw ruimte maken voor de combinatie wrken leren. Na de afbouw door
CD&V minister Smet in 1997, tegen de wil en verzet
in van de MOC (zie nota), en de onbegrijpelijke verdere afkalving door
Vanvelthoven tot maximaal 120 uren, is het tijd om met het CDH (en MOC) Joëlle
Milquet op tewerkstelling, hier een historische restitutie te doen. Het
optrekken tot 240 uren zal geenszins de metaal- en de autombielsector schaden
die enkel geïnteresseerd is in de kleine urenpakketten waarmee zij wel tot nu
toe de grootste hap nemen uit het beschikbare BEV-budget, zie BEV-portaal.
Een teken aan de wand: uitzendarbeid quasi onbestaande in zorgsector
De gespecialiseerde interim-sector is volledig
onmachtig, onvermogend of niet gewenst om enige rol van betekenis te
vervullen met in het vraag en aanbed spel van de Non-Profit, gezien de enkele
honderden verpleegkundigen die zij vooralsnog in de zorgsector toeleveren: 570
in alle ziekenhuizen, privé en publiek samen in 2005 in België waarvan 243
in Brussel. In Vlaanderen bedroeg de uitzendarbeid 0,2% van de
tewerkstelling in ziekenhuizen. In de bejaardenhomes is de uitzendarbeid
praktisch volledig afwezig. Deze lage penetratie en aanwezigheid in de
zorgsector is op zich al een aanduiding dat vraag en aanbod tot op het lokale
en instellingsniveau verregaand synchroon verloopt. Zie BuG
56.
Akkoord 2005-2010: 7.240 VTE toegezegd voor de gezondheidssector
In 2005 werden 7.240 VTE toegezegd in de
gezondheidszorg, bijkomend aan het bestaande normpersoneel dat constant
meegroeit met het aantal erkende bedden. Dit bijkomend personeel werd, in
tegenstelling tot het akkoord dat over 5 jaar loopt, uitgespreid over 6 jaar.
Het had meer dan nuttig geweest moest duidelijk zijn hoeveel van dit
personeelsvolume reeds gerealiseerd is, en of dit volgens de overeengekomen
planning verloopt. En het kan een terechte eis zijn om het resterende deel bv
op een kortere termijn in te schakelen, zodat ook de spreiding van het
bijkomend personeel op 5 jaar gerealiseerd wordt. De voorbeelden die
gegeven werden van verlaging van de personeelsbezetting over 10 jaar tijd met
meer dan de helft voor een zelfde bewonersgroep in Rusthuis Zonnewende
in Aartselaar (Indymedia), is volledig uit de lucht gegrepen, of een vorm van
extreem wanbeleid, dat niets van doen heeft met de wettelijke
personeelsomkadering en de toegekende progressieve verbetering van de normen
of toevoeging de laatste acht jaar van sociale maribel personeel.
Personeelsomkadering in de bejaardenhomes, eerste prioriteit.
Het is altijd de bekommernis gewest van de
vakbonden om vooral de personeelsomkadering in de bejaardenvoorzieningen op te
trekken, omdat deze, in vergelijking met ziekenhuizen en vooral de
(vergelijkbare) gehandicaptenzorg ver achterop lopen. Als de omkadering in
ziekenhuizen 2 is, is deze in de bejaardenhomes 1,2 en in de
gehandicaptenzorg 3. De roep om meer verpleegkundigen in de
bejaardenzorg geeft daarbij blijk van een depreciatie van het gekwalificeerde
verzorgende werk en een ondergebruik van de logistieke assistentie die veel
tewerkstellingskansen kan creëren voor laaggeschoolden. Enige visie en
vooruitziendheid zou hier welkom zijn. Traditioneel zijn de vakbonden hier
pleit- en dossierbezorgers van een op de patiënten afgestemd toekomstgericht
beleid.
Zonder onderzoek en dossier is geen adequaat beleid en vakbondsactie
mogelijk
Het door professor Jozef Pacolet op punt gestelde beroepsmodel in de
zorgsector verplegende/verzorgende/logistieke assistent en zijn man-poweronderzoek
van de non-profit zou een verplicht referentiepunt moeten zijn voor
elke minister en ook voor elke vakbondsactie. Spijtig genoeg wordt dit unieke
onderzoek dat minstens om de vijf jaar dient geupdated, niet meer
gefinancierd door de sociale partners of overheden, ook al is geld beschikbaar
om dit te doen. Zonder dossier en eigen onderzoek zal de sector meer en meer
zonder verdediging staan tegenover de alsmaar groter wordende greep en impact
van de economische en financiële machtscentra, alle verklaringen ten spijt.
Jan Hertogen, socioloog
|