BuG 105 - Bericht uit het Gewisse - 17-12-2008 Printversie (10p)

Aandeel Non-Profit in lastenverminderingen mag 19,4% zijn
gezien hun huidig aandeel in de sectoren mét lastenvermindering

Gezondheids- en Welzijnsector is op 10 jaar met 52% gegroeid
Gezondheidszorg ging met 38% vooruit, Welzijnszorg met 83%
Non-Profitgroei compenseert verlies aan jobs in de industrie
Een verdubbeling Sociale Maribel is best voor de economie
Zelfstandige gezondheidswerkers na 2003 met 5,1% verminderd
 51% zelfstandige mannelijke gezondheidswerkers is  +50 jaar
Bij vrouwelijke zelfstandige gezondheidswerkers is dat 34,5%
  

Meer dan ooit staan de Non-Profitsectoren, Welzijn, Gezondheid en Cultuur, op het agenda van de dag. Is het een te grote slokop of is het juist de sector met vaste en verzekerde tewerkstelling die de zorg voor de mens combineert met economische- en inkomenszekerheid, een rots in de branding van de financiële en tewerkstellingscrisis. Niet alleen het Itinerainstituut gaat op 17 december 2008 op zoek naar  "De toekomst van de Gezondheidszorg, met de voorstelling van het boek van François Daue De toekomst van de gezondheidszorg: diagnose en remedies (pdf), ook het VVI (de koepel van de erfdragers van de caritas in hospitaal en bejaardenhomes) stelt zich vragen naar een toekomst van de gezondheidszorg in een als maar concurrentiëler wordend gezondheidslandschap: profitisering of non-profitisering van gezondheid en welzijn, dat is de vraag.

Verdubbeling van Sociale Maribel: een 'vertrouwenwekkende' maatregel

Waar dient de overheid in deze tijden te investeren om het productie- en comsumptieniveau op te krikken en duurzame tewerkstelling te creëren met een relatief hoge meerwaarde. Lastenverminderingen voor werkgevers zouden hier de concurrentiepositie verbeteren, ook al is nogal wat van deactuele 4 miljard € structurele lastenvermindering op jaarbasis omgezet in verdoken loonsverhoging en maar zeer minimaal in bijkomende tewerkstelling. De ravage die nu in de industrie zou aangericht worden veegt daarbij de voorbije lastenverminderingen in van de tafel. Maar lastenverlagingen zullen er dus allicht komen. Het is dan afwachten of er, nu opnieuw mét CD&V in de regering, de Non-Profit zoals in 1997 bij de eerste Sociale Maribelwetgeving, in verhouding tot hun aandeel in de tewerkstelling zal bediend worden. Een verdubbeling van de Sociale Maribel zou een 'vertrouwenwekkende' maatregel zijn, zeker als deze nu wel geïntegreerd wordt in de omkaderingsnorm van zowel ziekenhuizen, bejaardenhomes als gehandicaptenzorg. Met een nieuwe Sociale Maribel zou ook een forse stoot kunnen gegeven worden aan de, vooralsnog ondermaatse tewerkstelling van allochtonen in de Non-Profit sectoren en zou de logistieke en ondersteunende functies voor verpleegkundige, verzorgende, technische of culturele taken een nieuw elan kunnen krijgen. Misschien kan een gedeelte van een nieuwe Sociale Maribel aangewend worden om de zorggebonden dienstenchequesactiviteit te integreren in de sector waar ze thuishoort, nl de Non-Profitsector en ze aan een welbepaalde envelloppe te verbinden. Tevens kan ze een aanzet geven tot centra voor mobiele assistentie en begeleiding die met het aanbieden van de vrije keuze toch een structuur kunnen geven aan de besteding van het PAB-budget, met waarborg van het personeelsstatuut onder PK 319 voorwaarden en waarbinnen ook een Vlaanderen omvattende aangepast vervoer met inschakeling van De Lijn, kan geïntegreerd worden. 

Gezondheid, Welzijn en Cultuur: samen 19,4% van de sectoren mét lastenvermindering

Als een budget nieuwe lastenverminderlingen aan de orde is moet nagegaan worden wie de potentiële gegadigden zijn. Het openbaar bestuur en het onderwijs vallen dan uit de boot, de publieke ziekenhuizen en andere publieke non-profit doen evenwel mee langs de techniek van de Sociale Maribel. Zonder onderwijs en openbaar bestuur zijn er 2.944.979 koontrekkenden werkzaam in ondernemingen die voor lastenverminderingen in aanmerking komen. Hiervan zijn 502.026 werkzaam in Gezondheids- en Welzijnsvoorzieningen, of 17,0% van alle, voor lastenvermindering in aanmerking komende bedrijven. In de sector van gemeenschapsvoorzieningen, vereniging, milieu, cultuur en persoonlijke diensten is ongeveer de helft gerechtigd op de Sociale Maribel-lastenverminderingen, zodat 1/2 van de 141.599 werknemers of 4,8% kan meetellen om het globaal aandeel van de Non-Profit in het lastenverminderingsbudget. Samen maakt dat 19,4 of een kleine 20% van het tewerkstellingsaandeel en omwille van de verdelende rechtvaardigheid én maximale tewerkstellingsrendement van deze lastenverminderingstechniek.
   

Arbeidsplaatsen naar activiteit en sectoren 1997-2007 + 'Lasten'sectoren

 

 

2007

% jobs

Lastensectoren

 

1. Loontrekkende arbeid

 

in 2007

Aantal

%

 

   1. Primaire sector

 

 

 

 

A

       Landbouw

26.751

0,7%

26.751

0,9%

B

       Visserij

150

0,0%

150

0,0%

 

       Totaal Primair

26.901

0,7%

26.901

0,9%

 

   2. Secundaire sector

 

0,0%

 

 

C

       Winning van delfstoffen

3.210

0,1%

3.210

0,1%

D

       Industrie

566.962

15,3%

566.962

19,3%

E

       Energie, water

24.876

0,7%

24.876

0,8%

F

       Bouw

205.706

5,6%

205.706

7,0%

 

       Totaal Secundair

800.754

21,6%

800.754

27,2%

 

   3. Tertiaire sector

 

0,0%

 

 

G

       Groot- en kleinhandel

482.258

13,0%

482.258

16,4%

H

       Hotels en restaurants

119.620

3,2%

119.620

4,1%

I

      Vervoer, opslag, comm.

266.952

7,2%

266.952

9,1%

J

      Financ. sector/verzekeringen

127.330

3,4%

127.330

4,3%

K

      Diensten aan bedrijven

471.133

12,7%

471.133

16,0%

 

      Totaal Tertiair

1.467.293

39,6%

1.467.293

49,8%

 

   4. Quartair

 

0,0%

 

 

L

       Openbaar bestuur

388.061

10,5%

 

 

M

       Onderwijs

373.238

10,1%

 

 

N

       Gezondheid en Welzijn

502.026

13,5%

502.026

17,0%

O

       Gemeens./Kult./Pers.dienst (1)

141.599

3,8%

141.599

4,8%

 

       Totaal Quartair

1.404.924

37,9%

643.625

21,9%

pqz

   5. Ander

6.406

0,2%

6.406

0,2%

 

  Totaal loontrekkend

3.706.278

100%

2.944.979

100%

(1) In de O-sectie is ongeveer 1/2 Sociale Maribvelgerechtigd zodat het

aandeel Non-Profit in de lastensectoren 19,4% bedraagt.

 

 

Want laat ons wel wezen, bij een rendement van 98,3% van het lastenverminderingsbudget dat omgezet wordt in tewerkstelling is het "terugverdieneffect" maximaal, dwz langs verminderde werkloosheidsuitkering (of het voorkomen dat iemand uit een andere sector werkloos wordt), de inkomsten langs belasting op loon en sociale zekerheid van werknemer en werkgever en de belastingen op de consumptie van de bijkomend tewerkgestelden is in het systeem van de Sociale Maribel het terugverdieneffect meer dan de helft van de brutokost

Terugverdieneffect: wat kan voor dienstencheques moet ook kunnen voor sociale Maribel

Wat niet kon voor de Sociale Maribel met Verhofstadt en Vandenbroucke, werd ineens in  de budgettaire rekening mogelijk voor de dienstencheques. Enkel de 'netto' kost werd begroot en aan het budget werd geen limiet gesteld zodat, elke controle op uitvoering, tewerkstellings- en finacieel rendement voor de dienstencheques weg viel en het meer en meer een goedkoop betaalmiddel werd voor bestaand privaat en publiek werk. De diensten gezinshulp hebben op deze deviatie goed op geanticipeerd en hebben poets, strijk en huishoudwerk tot hun vast takenpakket genomen en zo een buffer ingesteld voor de commerciële markt. 

Dus best is om eens een zelfde kosten-batenanalyse toe te passen op de Sociale Maribel als zij, om politieke redenen, hebben menen te moeten doen bij de dienstencheques. En dat de Sociale Maribel ook nog eens gelegd wordt naast de andere lastenverminderingssystemen, de structurele lastenvermindering op kop, waar in de laatste berekeningen van het Planburau slechts een tewerkstellingsrendement van 15% behaald wordt. Misschien kan het HIVA of een ander niet-commercieel of universitair onderzoeksinstituut daarmee belast worden.


Publieke dienstverlening door private en publieke voorzieningen krachtig tewerkstellingsmiddel

De Sociale Maribel viert op 17 december 2008 haar 10 jarig bestaan
, alhoewel dit onbegrijpelijk gescheiden gebeurt voor de publieke en private sectoren. De private sectoren claimen in hun uitnodiging terecht 20.000 jobs voor 400 miljoen€. Met de 243 miljoen € voor de publieke sectoren maakt dat globaal 32.150 reguliere, vaste en kwalitatieve jobs in alle sectoren van Welzijn, Gezondheid en Cultuur (en het project 600 voor werkenden die verpleegkunde 
studeren en op de werkvloer vervangen worden, dat zich van jaar tot jaar naar alsmaar moeizamer budgetten sleept).

 
Gemiddeld wordt in de Sociale Maribel de loonkost à rato van 28.246 € per jaar per Voltijdse Eenheid betoelaagd. Enkel 1,3% van de totale dotatie gaat naar werkings- en organisatiekosten. Voor de dienstencheques lag dit in 2006 18x hoger, nl 23% van de totale uitbatingskost (Zie Audit PricewaterhouseCooper) ging naar 'uitvoeringsmodaliteiten' naast de 20% winst of overschot. Het rendement van de dienstencheques bedraagt maar 57% tegenover 98,7% bij de Sociale Maribel, gezien er in de sociale Martibel geen winst of 'overschot' bestaat. De Sociale Maribelwerknemers worden ingeschakeld in een bestaande werksetting er er worden geen bijkomende kosten betoelaagd, noch materiele- of uitbatingskosten zoals bij strijk, kuis of gehandicaptenvervoer het geval is. Deze worden in niet aan de gebruiker doorgerekend en komen in feite ten laste van het RSZ-dienstenchequesbudget dat in principe enkel maar voor tewerkstelling dienstenchequesjobs mag dienen. De audit van PricewaterhouseCoopers werd voor 2007 afgeschaft en het is maar de vraag of het voor 2008 zal doorgaan. Uit de Idea-Consult evaluatie voor 2007 blijkt dat de helft van de werknemers in dienstenchequesjobs  een job hadden voor hun indiensttreding is het rendement maar de helft van  57%, dus een kwart.

De Sociale Maribel doet beter

De kostprijs/tewerkstellingsverhouding en het tewerkstellingsrendement is 2x hoger bij de Sociale Maribel dan bij de dienstencheques en 6x zo hoog als bij de lastenverminderingen in de profit-sectoren, waar volgens het laatst beschikbare onderzoek van het Planbureau het rendement 18% bedraagt, dat volledig in tegenspraak is met de veel te optimistische conclusie van Prof. Joep Konings en Damiaan Persyn van het LICOS-KUleuven in Zin en onzin van de lastenverminderingen (pdf), dat enkel een promotiefilmpje is voor ongerichte algemene lastenverminderingen met een beperking van de werkloosheid in de tijd en degressiviteit van de uitkeringen.

Zaak is dat nu al dubbel zoveel overheidsgeld geld gaat naar de dienstencheques (1,1 miljard €) dan bij de Sociale Maribel (643 miljoen €) voor 2008.

Tewerkstellingsgroei van 52% op 10 jaar in Welzijns- en Gezondheidssectoren

Technische noot: 
De volledige tijdsreeks van 1997 tot 2007 is terug te vinden on-line: RSZ-detail NACE-5 1997-2007, RSZ-PPO-detail NACE-5 1997-2007 en het totaal overzicht RSZ en RSZ-PPO-detail NACE-5 1997-2000. De cijfers worden weergegeven zoals uit de ambtelijke bestanden blijkt met detail op NACE-5 digit. In de bespreking wordt niet ingegaan op de parameters die deze evolutie beïnvloeden: administratieve regularisaties zoals DAC, evolutie van het deeltijdse werk, onderscheid endogene (groei behoeften) en exogene (Sociale Maribel; andere tewerkstellingsmaatregelen, dienstencheques in de diensten gezinshulp,...) factoren enz. 

De focus gaat naar de globale evolutie met aantallen zoals effectief jaar na jaar geteld werden door de ambtelijke instituten, vóór verwerking door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (Nationale Bank) die de RSZ-PPO telling drastisch onder handen neemt en bv  80.000 personeelsleden van de N-sectie (Bejaardenhomes en ziekenhuizen e.d.) en 14.000 onderwijsgebonden personeel van lokakele en provinciäle besturen uit de M-sectie overhevelt naar Openbaar Bestuur omdat dat hun werkgever is. Zo wordt het Openbaar bestuur kunstmatig aangedikt, en verschijnt België op dat punt extreem in de internationale statistiek; er worden dan wel ten onrechte 94.000 gezondheidswerkers en onderwijswerknemers meegeteld, en worden er, begrijpelijke maar onterechte conclusies getrokken voortgaande op de internationale statistiek. Vandaar dat npdata minstens de gegevens  ter beschikking stelt zoals ze ambtelijk in België worden verzameld. Het zijn dezelfde gegvens waarop het INR en de Nationale Bank voortgaat voor hun drastische en wat de werkelijkheid van de beroepsuitoefening betreft, onterechte herschikking van werknemers.

De evolutie van de Gezondheids- en Welzijnszorg tussen 1997 en 2007 is om diverse redenen interessant. Een decenium is op zich al een interessant ijkpunt maar in dit geval omvat deze periode 8 jaar paars beleid zonder de CD&V die traditioneel de Non-Profit sector politiek 'bewaken'. Ook de opbouw van de volledige Sociale Maribel wordt in deze tien jaar mee verrekend zodat de impact ten volle in de tewerkstellingsgroei tot uitdrukking komt. 

Voortgaande op de officiële statistiek van RSZ en RSZ-PPO telkens in het 2de kwartaal van elk jaar wordt een tewerkstellingsgroei vastgesteld in de Gezondheids- en Welzijnssectoren van 331.334 in 1997 tot 502.026 in 2007, dwz een groei met 170.692 jobs of + 52% op 10 jaar tijd. Het detail op NACE 5-digit laat toe een onderscheid te maken tussen residentiële en andere voorzieningen. In de bespreking gaan we hier niet verder op in. Voor elk jaar kan verder nagegaan worden in RSZ- NACE-5 1997-2007, RSZ-PPO NACE-5 1997-2007 en het totaal overzicht RSZ en RSZ-PPO NACE-5 1997-2000
    

Evolutie 1997-2007 Gezondheids- + Welzijnszorg België NACE N-sectie  (Bron RSZ, RSZ-PPO)

 

RSZ - (Private sector)

RSZ - PPO (Publiek)

Totaal loontrekkenden

 

1997

2007

Evol.

1997

2007

Evol.

1997

2007

Evol.

1. Gezondheidszorg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

    1. Residentiële gezondheidszrg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

        Ziekenhuizen

96.205

132.316

38%

38.142

44.590

17%

134.347

176.906

32%

        Bejaardenhomes

35.717

53.677

50%

21.428

32.434

51%

57.145

86.111

51%

        Totaal residentieel

131.922

185.993

41%

59.570

77.024

29%

191.492

263.017

37%

    2. Medisch en paramedisch

 

 

 

 

 

 

 

 

 

        Medische praktijken

13.565

15.208

12%

365

605

66%

13.930

15.813

14%

        Verpl./Par. Zorg (geen Kine)

6.481

9.375

45%

238

714

200%

6.719

10.089

50%

        Tandartspraktijken

1.496

2.098

40%

6

0

-100%

1.502

2.098

40%

        Kinesisten

111

157

41%

88

248

182%

199

405

104%

        Totaal Medisch en Param.

21.653

26.838

24%

697

1.567

125%

22.350

28.405

27%

    3. Laboratoria

2.417

3.466

43%

172

0

-100%

2.589

3.466

34%

    4. Andere

2.478

2.052

-17%

373

340

-9%

2.851

2.392

-16%

    Totaal gezondheidszorg

158.470

218.349

38%

60.812

78.931

30%

219.282

297.280

36%

2. Welzijnszorg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

    1. Residentiële welzijnszorg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

         Gehandicaptenzorg

23.492

31.469

34%

1.987

2.440

23%

25.479

33.909

33%

         Jeugdzorg

7.269

8.524

17%

502

572

14%

7.771

9.096

17%

         Andere

3.595

5.191

44%

1.770

836

-53%

5.365

6.027

12%

         Totaal residentieel

34.356

45.184

32%

4.259

3.848

-10%

38.615

49.032

27%

    2. Niet resident. welzijnszorg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

        Kinderzorg

5.235

14.999

187%

3.183

8.957

181%

8.418

23.956

185%

        Gezinshulp en aanverwanten

27.855

69.563

150%

13.912

31.667

128%

41.767

101.230

142%

        Totaal niet-residentieel

33.090

84.562

156%

17.095

40.624

138%

50.185

125.186

149%

    3. Beschutte werkplaatsen

22.871

30.324

33%

381

204

-46%

23.252

30.528

31%

    Totaal Welzijnszorg

90.317

160.070

77%

21.735

44.676

106%

112.052

204.746

83%

Totaal Welzijns- en gezondheid

248.787

378.419

52%

82.547

123.607

50%

331.334

502.026

52%

 
Welzijnszorg groeit dubbel zo sterk als de gezondheidszorg

De belangrijkste vaststelling is dat de Welzijnssector tussen 1997 en 2007 met + 83% dubbel zo sterk gegroeid is als de gezondheidszorg die 'maar' met + 36% stijgt. Deze vaststelling is niet nieuw, het zet enkel een tendens door die door Professor Pacolet in 2002 goed gedocumenteerd naar voor gebracht heeft op een studieweekend van LBC-NVK in Dworp in maart 2002.. De excellente powerpointpresentatie heeft vanuit een voortschrijdend tijdsperspectief nog aan historisch belang gewonnen. In de Satellietrekeniningen voor de Gezondheids-, Welzijns en Culturele sector wordt dit al gedeeltelijk geupdated.
  

Op de grafiek is de tewerkstellingssprong tussen 1998 en 2000/2001 zichtbaar mede als gevolg van de Sociale Maribel. Tussen 2004 en 2007 een afvlakking van de tewerkstellingsgroei in de Gezondheidszorg en een verdere groei van de Welzijnszorg na een afvlakking tussen 2000 en 2003.

Zowel in 1997 als in  2007 behoort 1/4 van de Gezondheids- en Welzijnssector tot de klassieke publieke sector, 3/4 tot de private sector met een gedeelte commercieel privaat. Beiden zijn dus met meer dan 50% gegroeid zijn, de publieke sector iets meer in de Welzijnszorg, de private in de gezondheidszorg. 



De publieke 'ambtelijke' sector groeit even sterk ondanks fusieoperaties ziekenhuizen

In feite is de stabilisering van het 'marktaandeel' van de klassieke publieke sector een krachttoer gezien de fusieoperaties die vooral in de ziekenhuissector een hap nemen uit de publieke sector.
Deze stabilisering komt vooral door het consolideren van het publieke aandeel in de bejaardenhomes dat ook bij hen met 50% gegroeid is. Dat kan enigszins verwondering baren tav het ‘gevoel’ dat nogal wat publieke bejaardenhomes naar de private non-profit of de commerciële privé zouden overgegaan zijn. Dat is, bij navraag bij de betrokken diensten, helemaal niet het geval. Bij de ziekenhuizen is er een fusieoperatie doorgegaan waarbij een verschuiving is gebeurd van publiek naar de private non-profit, vooral na 2003: in de private sector zijn er 38% personeelsleden bijgekomen in de ziekenhuizen, in de publieke sector ‘maar’ 17%, maar daar zitten dus een aantal fusieoperaties in waarbij personeel van publieke naar private ziekenhuizen worden overgeheveld of het personeel daartoe de keuze krijgt. De evolutie moet hier dus gezamenlijk bekeken worden en bedraagt voor de ziekenhuizen 32%.

 
Kinder- en gezinszorg in de lift

De groei van de welzijnssector de laatste 10 jaar komt vooral op rekening van de kinderzorg en de gezinszorg waar bij dit laatste ook de dienstencheques het tewerkstellingsvolume doen stijgen. In tegenstelling tot de gezondheidszorg is bij de welzijnszorg vooral de niet-residentiële zorg aanzienlijk gegroeid, dit in tegenstelling tot de niet-residentiële gezondheidszorg waar de medische praktijken maar een kleine groei van 14% kennen. Loontrekkende verpleegkundigen daarentegen stijgen met 50% op tien jaar. Het betreft hier enkel de loontrekkende tewerkstelling, voor een volledig beeld dient de zelfstandige tewerkstelling hierin mee verrekend, maar deze evolutie geeft al aan dat er een overgang is van zelfstandige naar loontrekkende uitoefening van de verpleegkundige thuiszorg.

Maar ook de residentiële gehandicaptenzorg stijgt nog met 33% op 10 jaar tijd. Het PAB (de opdeling van een gedeelte van het gehandicaptenbudget in vrij te besteden zorgcheques) is in de globale besteding van de gehandicaptenbudget niet zichtbaar te maken omdat het tewerkstellingsequivalent niet kan afgezonderd worden, evenmin als het statuut waarin deze vrij aangeworven personeelsleden dienen te werken. Ook is allicht een deel van de dienstenchequesactiviteit onder te brengen onder doel of besteding van het PAB. Best is het tewerkstellingsequivalent van zorggebonden dienstenchequesgebruik én van het PAB zichtbaar te maken. Minister Vanackere kan die vraag misschien eens stellen aan z'n administratie.

Afname zelfstandige uitoefening van gezondheidsberoepen

Een groei in de loontrekkende zorgberoepen zou kunnen samengaan met een afname van zelfstandig uitgeoefende zorgberoepen, zodat de globale groei van 52% moet afgezwakt worden. De statistiek van de RSVZ laat niet toe de vergelijking te maken op het specifieke beroepsniveau (verpleegkundigen, geneesheren, kinesisten enz...). Op het sectie-niveau, dwz alle zelfstandige beroepsuitoefenaars in de gezondheids- en welzijnszorg samen, kan wel een  beeld gegeven worden.
    

Zelfstandigen in

hoofdbezigheid

 

N-sectie

2000

45.961

2001

45.846

2002

45.675

2003

49.582

2004

48.052

2005

47.637

2006

47.329

2007

46.960

Evol. 03-07

-2.622

Evolutie %

-5,3%

In 2003 werd het statuut van 'meewerkende partner' van de zelfstandige ingevoerd. In de N-sectie heeft dit slechts een beperkte impact gehad maar deed het aantal zelfstandige gezondheidswerkers tot 49.582 stijgen. Sindsdien is er een gestage vermindering van het aantal zelfstandige gezondheidswerkers met 5,3% tussen 2003 en 2007, na een periode van stabilisatie van minstens 2000 tot 2002. Voor 2000 zijn er geen vergelijkbare gegevens beschikbaar op het RSVZ.
 
Het laat zich aanzien dat deze evolutie onomkeerbaar is gezien de leeftijdsstructuur van de zelfstandige gezondheidswerkers. De samenwerkingsverbanden en de stimulansen voor gezondheids- en wijkcentra zijn daarbij van aard om jonge gezondheidswerkers in loonarbeid tewerk te stellen. Ook de organisatie van de zorg en de noodzakelijke aandacht voor preventieve zorg vraagt de overgang van prestatie van geïntegreerde gezondheidszorg zoals Itinera terecht bepleit.
  

De leeftijdsverdeling, vooral dan van de mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers (in hoofdzaak medici) mag de ogen doen fronsen. De komende 15 jaar zal het zelfstandig uitgeoefende gezondheidsberoep volledig onthoofd worden. De verhoogde instroom van vrouwen zal dit amper kunnen compenseren. De verdere groei van tewerkstellingsaantallen in de Gezondheids- en welzijnszorg zal voor een stuk voortkomen uit de vervanging van uittredende zelfstandigen. De overgang naar medische, gezondheids- en wijkcentra is zoniet gewenst ook uit dit oogpunt onontkoombaar om de continuïteit van de zorgenverstrekking en de nabije aanwezigheid van gezondheidswerkers in te bevolking te waarborgen.
  
 

Leeftijd+ Zelfstandige gezondheidswerkers 
in 2007 (RSVZ)

Leeftijd

Mannen

Vrouwen

Totaal

40-

17,6%

31,9%

24,4%

40+

82,4%

68,1%

75,6%

45+

70,6%

52,6%

61,9%

50+

51,0%

34,5%

43,1%

55+

29,6%

18,4%

24,2%

60+

11,1%

6,6%

8,9%

65+

0,4%

1,3%

0,8%

N

24.436

22.513

46.949

51,0% van de 24.436 mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers is meer dan 50 jaar, bij de vrouwen is dat 34,5% van 22.513 of meer dan 1/3. Slechts 17,6% van de mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers is in 2007 minder dan 40 jaar, bij de vrouwen is dat 1/3. Daar moet geen tekening bij gemaakt worden. Na de financiële crisis en de tussenkomst van de overheid is de overgang van een prestatiegebonden individueel uitgeoefende geneeskunde naar een gestructureerde en op samenwerking en loonarbeid gepresteerde gezondheidszorg een van de volgende uitdagingen van de alsmaar  verder verzwakkende claim van markt, concurrentie en liberalistische organisatie van de samenleving.

De verdeling van Private, publieke en zelfstandige gezondheidswerkers in 2005

Tot 2005 beschikt npdata over de verdeling van gezondheidswerkers per leeftijdsjaar (wie kan ons deze gevens voor 2006 en 2007 bezorgen?). De RSZ en RSZ-PPO leeftijdsverdeling kan naast deze van de zelfstandige uitoefenaars gezet worden.

  
Non-Profitsector, redder in nood voor de Belgische economie?

Het gedetailleerd beeld van alle sectoren in het tijdsperspectief van 10 jaar laat toe de sectoren aan te duiden met een sterke dan wel lage groei of terugval van de tewerkstelling. De focus wordt hier gelegd op het 'Sectieniveau', nl de opdeling van de NACE in lettercodes. Een verdere analyse op 3 en op 5 digit volgt zodat een sectorspecifieke analyse in een langere tijdslijn kan opgemaakt worden die toelaat om de komende jaren de impact van de financiële en economische crisis punctueel te meten en op te volgen. En dit incombinatie met de werkloosheidsstatistiek per NACE-code. Maar eerst dus de ruwe schets die op zich al veel zeggend is.
 
Tabellen met de volledige tijdsreeks van 1997-2007 zijn on-line beschikbaar: RSZ 1997-2007 per sectie  RSZ-PPO 1997-2007 per sectie  RSZ en RSZ-PPO 1997-2007 per sectie.
Ook voor de Zelfstandigen is een tijdsreeks van 2000 tot 2007 beschikbaar.

Verdeling arbeidsplaatsen naar activiteit en sector, België, 1997-2007 (RSZ/RSZ-PPO)

 

 

1997

2007

Evolutie

Sectorevolutie

% op totaal

 

 

 

 

aantal

in %

Verlies

Groei

Verlies

Groei

 

1. Loontrekkende arbeid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   1. Primaire sector

 

 

 

 

 

 

 

 

A

       Landbouw

29.298

26.751

-2.547

-8,7%

-2.547

 

3%

 

B

       Visserij

811

150

-661

-81,5%

-661

 

1%

 

 

       Total Primair

30.109

26.901

-3.208

-10,7%

-3.208

 

4%

 

 

   2. Secundaire sector

 

 

 

 

 

 

0%

 

C

       Winning van delfstoffen

4.340

3.210

-1.130

-26,0%

-1.130

 

1%

 

D

       Industrie

620.831

566.962

-53.869

-8,7%

-53.869

 

68%

 

E

       Energie, water

26.206

24.876

-1.330

-5,1%

-1.330

 

2%

 

F

       Bouw

173.448

205.706

32.258

18,6%

 

32.258

0%

6%

 

       Totaal Secundair

824.825

800.754

-24.071

-2,9%

-56.329

32.258

71%

6%

 

   3. Tertiaire sector

 

 

 

 

 

 

 

 

G

       Groot- en kleinhandel

406.148

482.258

76.110

18,7%

 

76.110

 

14%

H

       Hotels en restaurants

104.449

119.620

15.171

14,5%

 

15.171

 

3%

I

      Vervoer, opslag, comm.

253.633

266.952

13.319

5,3%

 

13.319

 

2%

J

      Financ. sector/verzekeringen

127.054

127.330

276

0,2%

 

276

 

0%

K

      Diensten aan bedrijven

308.724

471.133

162.409

52,6%

 

162.409

 

30%

 

      Totaal Tertiair

1.200.008

1.467.293

267.285

22,3%

 

267.285

 

49%

 

   4. Quartair

 

 

 

 

 

 

 

 

L

       Openbaar bestuur

363.391

388.061

24.670

6,8%

 

24.670

 

5%

M

       Onderwijs

354.284

373.238

18.954

5,3%

 

18.954

 

4%

N

       Gezondheid en Welzijn

331.334

502.026

170.692

51,5%

 

170.692

 

32%

O

       Gemeens./Kult./Pers.dienst

114.798

141.599

26.801

23,3%

 

26.801

 

5%

 

       Totaal Quartair

1.163.807

1.404.924

241.117

20,7%

 

241.117

 

45%

pqz

   5. Ander

25.737

6.406

-19.331

-75,1%

-19.331

 

25%

 

 

  Totaal loontrekkend

3.244.486

3.706.278

461.792

14,2%

-78.868

540.660

100%

100%

 

2. Zelfstandige arbeid

591.849

649.396

63.952

10,8%

 

 

 

 

 

Totaal werkenden

3.836.335

4.355.674

525.744

13,7%

 

 

 

 

De Zelfstandige arbeid in hoofdbezigheid wordt toegevoegd om het plaatje voor de 'werkenden' volledig te maken. De groei van aantal zelfstandigen in 2003 is uitsluitend te verklaren door de toegang die vanaf 1 januari 2003 de partners, gehuwd of samenwonend, langs het statuut van 'meewerkende partner' gekregen hebben om zich ook in hoofdbezigheid te laten erkennen als zelfstandige. Vanaf 1 januari 2003 zijn er globaal 57.084 zelfstandige werkenden in hoofdberoep bijgekomen, hetgeen de werkzaamheidsgraad in dat jaar een beetje opgefleurd heeft. 

Voor de loontrekkenden is het de Industrie die met een vermindering van 53.869 werknemers op tien jaar tijd met 8,7% achteruitgaat. De Bouw gaat fiks vooruit met 32.258 werknemers of 18,6%. De Visserij verdwijnt praktisch maar de Landbouw handhaaft zich op een redelijk niveau.

De groeisectoren zijn de Tertiaire en Quartaire  sector, met telkens één hoofdsector: de Diensten aan bedrijven in de Tertiaire sector met 308.724 werknemers in 1997 en een groei van 52,6% tot 471. 133 in 2007, en Gezondheid en Welzijn met 331.334 werknemers in 1997 en een groei met 51,5% tot 502.026 in 2007. Samen zijn zij goed voor 62% of 2/3 van de nieuw gecreëerde tewerkstelling de laatste 10 jaar. Zien hoe standvastig de tewerkstelling van Diensten aan ondernemingen is in tijden van economische crisis.

Op 10 jaar tijd kwamen 540.660 jobs bij in sectoren met een positief jobsaldo en gingen 78.868 jobs verloren in sectoren met een negatief jobsaldo. Het eindsaldo voor België bedraagt een tewerkstellingsgroei van 461.792 jobs of een stijging van 14,2% tav van 1997. De zeflstandige tewerkstelling steeg (fictief, omwille van de opname van de meewerkende partner) met 10,8% maar is sinds 2003 dalend.

Vergelijking (RIZIV)telling Daue (Itinera) en de RSZ/RSZ-PPO/RSVZ-cijfers gezondheidszorg

Mr. Daue heeft een alleszins lofwaardig overzicht gemaakt van tewerkstellingsgegevens voortgaande op de RIZIV-info en berekende gegevens voortaande op andere bronnen (zie De toekomst van de gezondheidszorg: diagnose en remedies. In z'n berekening en de internationale vergelijking gaat hij evenwel voort op gegevens met inbegrip bv van de producenten van farmaceutische producten en medisch materiaal. Internationaal worden evenwel maar de personele middelen bij de gezondheidsdiensten in rekening gebracht, zodat in feite een overschatting gebeurt voor België. Ook brengt Daue enkel de Gezondheidszorg in beeld terwijl heel wat factoren en werknemers in de Welzijnssector gezondheidsgebonden zijn en de internationaal nogal eens door of met elkaar lopen.

Voortgaande op de NACE-classificatie op 5 digit hebben we de vergelijkbare gegevens van Daue en de RSZ/RSZ-PPO en RSVZ administratie naast mekaar gezet.
   

Overzicht van de 'gezondheidsproductie' en welzijnszorg, vergelijking Daue (2) en npdata

 

Daue

Npdata (1)

 

Loontrekkend

Loon-

Zelf-

Totaal

 

en zelfstandig

trekkend

standig

 

1. Gezondheidszorg

 

 

 

 

    1. Beheer van gezondheidsuitgaven

 

 

 

 

        Openbaar bestuur m.b.t. gezondheid

5.000

5.000

 

5.000

        Gedelegeerd openbaar bestuur ( mutualiteiten)

20.000

17.629

 

17.629

        Private verzekeringen

500

500

 

500

        Totaal

25.500

23.129

 

23.129

    2. Productie goederen

 

 

 

 

        Farmaceutische industrie

28.605

22.597

 

22.597

        Medisch materiaal

5.500

3.448

 

3.448

        Totaal

34.105

26.045

 

26.045

    3. Zorgverleners gezondheidszorg

 

 

 

 

         Artsen

38.828

 

 

 

         Ziekenhuizen (Daue zonder artsen)

167.856

176.906

 

 

         Buiten ziekenhuizen (Daue zonder artsen)

127.846

120.374

 

 

         Totaal zorgverleners

334.530

297.280

46.960

344.240

    Totaal gezondheidszorg

394.135

346.454

46.960

393.414

2. Totaal welzijnszorgers

 

204.746

 

204.746

3. Totaal gezondheid en welzijn

 

551.200

46.960

598.160

(1) Npdata berekeningen: mutualiteit voortgaande op dotaties (80% personeel aan 3.500€ looonkost/mnd

Er wordt dus geen rekening gehouden met de activiteit gefinancierd door eigen bijdragen patiënt

Loontrekkenden komen voort uit RSZ/RSZ-PPO statistiek - Zelfstandigen uit RSVZ, hier is geen opde-

ling mogelijk gezondheid/welzijn, maar de meeste zelfstandigen werken op RIZIV-financiering, dus

worden ze aan de gezondheidszorg toegevoegd.

 

 

 

 

RIZIV en RSZ statistieken zijn niet gelijklopend. Nog al wat gezondheidszorg valt buiten de RIZIV-finan-

ciering en zorgverstrekkers zijn niet altijd onder de N-sectie ingeschreven, cfr apothekers enz…

 

(2) Rapport Daue: Hoe gezond is de gezondheidszorg in België

 

 

 

 

Op het eind van de rekening is de telling Daue en npdata voor wat betreft de gezondheidszorgverlening gezondheidszorg gelijk, alhoewel dit wat samenstelling van werkenden andere ladingen kan dekken. Best is om in het nagaan van de impact van de gezondheidszorg niet alleen de RIZIV-cijfers maar ook de beschikbare data van RSZ, RSZ-PPO en RSVZ te gebruiken.

En wat met de factor vakbond? 

De uitbouw van de Non-Profit-sector is mee geconditioneerd door de syndicale actie, de "witte woede" die personeel belang altijd heeft weten te verbinden met patiënten en gebruikersbelang en zich politiek op de geëigende momenten heeft weten door te zetten ten aanzien van en met de werkgevers tot op het politieke niveau.

De syndicale actie heeft zich in deze periode vooral gericht naar 'homogeniseren' van de sectoren tegen de internationale tendenzen van deregulering, liberalisering en vermarkting in. Het introduceren van langlopende akkoorden van 5 jaar in 2000 en 2005 met evenwichtige aandacht voor verdienste en personeelsnorm heeft de sectoren  gestabiliseerd en de aantrek bij de jongeren structureel verzekerd. De harmonisering van lonen in Gezondheidszorg en Welzijnszorg heeft de intersectorale mobiliteit en de afstemming vraag en aanbod daarbij ten zeerste verhoogd. De grote aandacht voor eindeloopbaanfaciliteiten (12, 24 en 36 bijkomende verlofdagen op 45, 50 en 55 jaar) zet de Non-Profitsector daarbij in een uitstekende positie om zich verder uit te bouwen overeenkomstig de zorgbehoeften en de behoeften aan tewerkstelling met een grote diversiteit aan beroepen voor studenten, werklozen en nog niet-actieven. De profitsectoren zouden in deze eindeloopbaanregeling een tweede adem vinden voor een generatiepact 2.

Jan Hertogen, socioloog