Meer dan ooit staan de Non-Profitsectoren,
Welzijn, Gezondheid en Cultuur, op het agenda van de dag. Is het een te
grote slokop of is het juist de sector met vaste en verzekerde
tewerkstelling die de zorg voor de mens combineert met economische- en
inkomenszekerheid, een rots in de branding van de financiële en
tewerkstellingscrisis. Niet alleen het Itinerainstituut gaat op 17
december 2008 op zoek naar "De
toekomst van de Gezondheidszorg, met de voorstelling van het boek van François Daue
De
toekomst van de gezondheidszorg: diagnose en remedies (pdf), ook het VVI (de koepel van de
erfdragers van de caritas in hospitaal en bejaardenhomes) stelt zich
vragen naar een toekomst van de gezondheidszorg in een als maar
concurrentiëler wordend gezondheidslandschap: profitisering of
non-profitisering van gezondheid en welzijn, dat is de vraag.
Verdubbeling van Sociale Maribel: een 'vertrouwenwekkende'
maatregel
Waar dient de overheid in deze tijden te investeren om het productie- en comsumptieniveau op te krikken en
duurzame tewerkstelling te creëren met een relatief hoge meerwaarde.
Lastenverminderingen voor werkgevers zouden hier de concurrentiepositie
verbeteren, ook al is nogal wat van deactuele 4 miljard € structurele lastenvermindering op jaarbasis omgezet in
verdoken loonsverhoging en maar
zeer minimaal in bijkomende tewerkstelling. De ravage die nu in de industrie
zou aangericht worden veegt daarbij de voorbije lastenverminderingen in van de tafel. Maar lastenverlagingen zullen er dus
allicht komen. Het is dan afwachten of
er, nu opnieuw mét CD&V in de regering, de Non-Profit zoals in 1997
bij de eerste Sociale Maribelwetgeving, in verhouding tot hun aandeel
in de tewerkstelling zal bediend worden. Een
verdubbeling van de Sociale Maribel zou een 'vertrouwenwekkende'
maatregel zijn, zeker als deze nu wel geïntegreerd wordt in de
omkaderingsnorm van zowel ziekenhuizen, bejaardenhomes als
gehandicaptenzorg. Met een nieuwe Sociale Maribel zou ook een forse stoot
kunnen gegeven worden aan de, vooralsnog ondermaatse tewerkstelling van allochtonen in de Non-Profit
sectoren en zou de logistieke en ondersteunende functies voor verpleegkundige,
verzorgende, technische of culturele taken een nieuw elan kunnen krijgen.
Misschien kan een gedeelte van een nieuwe Sociale Maribel aangewend worden
om de zorggebonden dienstenchequesactiviteit te integreren in de sector
waar ze thuishoort, nl de Non-Profitsector en ze aan een welbepaalde
envelloppe te verbinden. Tevens kan ze een aanzet geven tot centra voor
mobiele assistentie en begeleiding die met het aanbieden van de vrije keuze
toch een structuur kunnen geven aan de besteding van het PAB-budget, met
waarborg van het personeelsstatuut onder PK 319 voorwaarden en waarbinnen
ook een Vlaanderen omvattende aangepast vervoer met inschakeling van De
Lijn, kan geïntegreerd worden.
Gezondheid, Welzijn en Cultuur: samen 19,4% van de sectoren mét
lastenvermindering
Als een budget nieuwe lastenverminderlingen aan de orde is moet nagegaan
worden wie de potentiële gegadigden zijn. Het openbaar bestuur en het
onderwijs vallen dan uit de boot, de publieke ziekenhuizen en andere publieke non-profit
doen evenwel mee langs de techniek van de Sociale Maribel. Zonder
onderwijs en openbaar bestuur zijn er 2.944.979 koontrekkenden werkzaam in
ondernemingen die voor lastenverminderingen in aanmerking komen. Hiervan
zijn 502.026 werkzaam in Gezondheids- en Welzijnsvoorzieningen, of
17,0% van
alle, voor lastenvermindering in aanmerking komende bedrijven. In de
sector van gemeenschapsvoorzieningen, vereniging, milieu, cultuur en
persoonlijke diensten is ongeveer de helft gerechtigd op de Sociale
Maribel-lastenverminderingen, zodat 1/2 van de 141.599 werknemers of 4,8%
kan meetellen om het globaal aandeel van de Non-Profit in het
lastenverminderingsbudget. Samen maakt dat 19,4 of een kleine 20% van het
tewerkstellingsaandeel en omwille van de verdelende rechtvaardigheid én
maximale tewerkstellingsrendement van deze lastenverminderingstechniek.
Arbeidsplaatsen
naar activiteit en sectoren 1997-2007 + 'Lasten'sectoren
|
|
|
2007
|
%
jobs
|
Lastensectoren
|
|
1.
Loontrekkende arbeid
|
|
in
2007
|
Aantal
|
%
|
|
1. Primaire sector
|
|
|
|
|
A
|
Landbouw
|
26.751
|
0,7%
|
26.751
|
0,9%
|
B
|
Visserij
|
150
|
0,0%
|
150
|
0,0%
|
|
Totaal Primair
|
26.901
|
0,7%
|
26.901
|
0,9%
|
|
2. Secundaire sector
|
|
0,0%
|
|
|
C
|
Winning van delfstoffen
|
3.210
|
0,1%
|
3.210
|
0,1%
|
D
|
Industrie
|
566.962
|
15,3%
|
566.962
|
19,3%
|
E
|
Energie, water
|
24.876
|
0,7%
|
24.876
|
0,8%
|
F
|
Bouw
|
205.706
|
5,6%
|
205.706
|
7,0%
|
|
Totaal Secundair
|
800.754
|
21,6%
|
800.754
|
27,2%
|
|
3. Tertiaire sector
|
|
0,0%
|
|
|
G
|
Groot- en kleinhandel
|
482.258
|
13,0%
|
482.258
|
16,4%
|
H
|
Hotels en restaurants
|
119.620
|
3,2%
|
119.620
|
4,1%
|
I
|
Vervoer, opslag, comm.
|
266.952
|
7,2%
|
266.952
|
9,1%
|
J
|
Financ. sector/verzekeringen
|
127.330
|
3,4%
|
127.330
|
4,3%
|
K
|
Diensten aan bedrijven
|
471.133
|
12,7%
|
471.133
|
16,0%
|
|
Totaal Tertiair
|
1.467.293
|
39,6%
|
1.467.293
|
49,8%
|
|
4. Quartair
|
|
0,0%
|
|
|
L
|
Openbaar bestuur
|
388.061
|
10,5%
|
|
|
M
|
Onderwijs
|
373.238
|
10,1%
|
|
|
N
|
Gezondheid en Welzijn
|
502.026
|
13,5%
|
502.026
|
17,0%
|
O
|
Gemeens./Kult./Pers.dienst (1)
|
141.599
|
3,8%
|
141.599
|
4,8%
|
|
Totaal Quartair
|
1.404.924
|
37,9%
|
643.625
|
21,9%
|
pqz
|
5. Ander
|
6.406
|
0,2%
|
6.406
|
0,2%
|
|
Totaal loontrekkend
|
3.706.278
|
100%
|
2.944.979
|
100%
|
(1)
In de O-sectie is ongeveer 1/2 Sociale Maribvelgerechtigd zodat
het
|
aandeel
Non-Profit in de lastensectoren 19,4% bedraagt.
|
|
|
Want laat ons wel wezen, bij een
rendement van 98,3% van het lastenverminderingsbudget dat omgezet wordt in
tewerkstelling is het "terugverdieneffect" maximaal, dwz langs
verminderde werkloosheidsuitkering (of het voorkomen dat iemand uit een
andere sector werkloos wordt), de inkomsten langs belasting op loon en
sociale zekerheid van werknemer en werkgever en de belastingen op de consumptie van de bijkomend
tewerkgestelden is in het systeem van de Sociale Maribel het
terugverdieneffect meer dan de helft van de brutokost.
Terugverdieneffect: wat kan voor dienstencheques moet ook kunnen voor sociale Maribel
Wat niet kon voor de Sociale Maribel met Verhofstadt en Vandenbroucke, werd ineens in de budgettaire rekening mogelijk voor de
dienstencheques. Enkel de 'netto' kost werd begroot en aan het budget werd
geen limiet gesteld zodat, elke controle op uitvoering, tewerkstellings-
en finacieel rendement voor de dienstencheques weg viel en het meer en meer
een goedkoop betaalmiddel werd voor bestaand privaat en publiek werk. De
diensten gezinshulp hebben op deze deviatie goed op geanticipeerd en hebben poets,
strijk en huishoudwerk tot hun vast takenpakket genomen en zo een buffer
ingesteld voor de commerciële markt.
Dus best is om eens een
zelfde kosten-batenanalyse toe te passen op de Sociale Maribel als zij, om
politieke redenen, hebben menen te moeten doen bij de dienstencheques. En
dat de Sociale Maribel ook nog eens gelegd wordt naast de andere
lastenverminderingssystemen, de structurele lastenvermindering op kop,
waar in de laatste berekeningen van het Planburau slechts een
tewerkstellingsrendement van 15% behaald wordt.
Misschien kan het HIVA of een ander niet-commercieel of universitair
onderzoeksinstituut daarmee belast worden.
Publieke
dienstverlening door private en publieke voorzieningen krachtig
tewerkstellingsmiddel
De Sociale Maribel viert op 17 december 2008 haar 10 jarig bestaan, alhoewel
dit onbegrijpelijk gescheiden gebeurt voor de publieke en private
sectoren. De private sectoren claimen in hun uitnodiging terecht 20.000 jobs voor 400 miljoen€.
Met
de 243 miljoen € voor de publieke sectoren maakt dat globaal 32.150
reguliere, vaste en kwalitatieve jobs in alle sectoren van Welzijn,
Gezondheid en Cultuur (en het project 600 voor werkenden die
verpleegkunde studeren en op de werkvloer vervangen worden, dat zich
van jaar tot jaar naar alsmaar moeizamer budgetten sleept).
Gemiddeld
wordt in de Sociale Maribel de loonkost à rato van 28.246 € per jaar
per Voltijdse Eenheid betoelaagd. Enkel 1,3% van de totale dotatie
gaat naar werkings- en organisatiekosten. Voor de dienstencheques lag dit
in 2006 18x hoger, nl 23% van de totale uitbatingskost (Zie Audit
PricewaterhouseCooper) ging naar 'uitvoeringsmodaliteiten' naast de 20%
winst of
overschot. Het rendement van de dienstencheques bedraagt maar 57% tegenover 98,7% bij de Sociale Maribel, gezien
er in
de sociale Martibel geen winst of 'overschot' bestaat. De Sociale Maribelwerknemers
worden ingeschakeld in een bestaande
werksetting er er worden geen bijkomende kosten betoelaagd, noch
materiele- of uitbatingskosten zoals bij strijk, kuis of
gehandicaptenvervoer het geval is. Deze worden in niet aan de gebruiker
doorgerekend en komen in feite ten laste van het
RSZ-dienstenchequesbudget dat in principe enkel maar voor tewerkstelling
dienstenchequesjobs mag dienen. De audit van PricewaterhouseCoopers werd
voor 2007 afgeschaft en het is maar de vraag of het voor 2008 zal
doorgaan. Uit de Idea-Consult evaluatie voor 2007 blijkt dat de helft
van de werknemers in dienstenchequesjobs een job hadden voor hun
indiensttreding is het rendement maar de helft van 57%, dus
een kwart.
De Sociale Maribel doet beter
De kostprijs/tewerkstellingsverhouding en het
tewerkstellingsrendement is 2x hoger bij de Sociale Maribel dan bij de
dienstencheques en 6x zo hoog als bij de lastenverminderingen in de
profit-sectoren, waar volgens het laatst beschikbare onderzoek van het
Planbureau het rendement 18% bedraagt, dat volledig in tegenspraak
is met de veel te optimistische conclusie van Prof. Joep Konings en
Damiaan Persyn van het LICOS-KUleuven in Zin
en onzin van de lastenverminderingen (pdf), dat enkel een
promotiefilmpje is voor ongerichte algemene lastenverminderingen met een
beperking van de werkloosheid in de tijd en degressiviteit van de
uitkeringen.
Zaak is dat nu al dubbel zoveel overheidsgeld geld gaat naar de
dienstencheques (1,1 miljard €) dan bij de Sociale Maribel (643
miljoen €) voor 2008.
Tewerkstellingsgroei
van 52% op 10 jaar in Welzijns- en Gezondheidssectoren
Technische noot: De volledige tijdsreeks van 1997 tot 2007 is terug te vinden
on-line: RSZ-detail
NACE-5 1997-2007, RSZ-PPO-detail
NACE-5 1997-2007 en het totaal overzicht RSZ
en RSZ-PPO-detail NACE-5 1997-2000. De cijfers worden weergegeven zoals
uit de ambtelijke bestanden blijkt met detail op NACE-5 digit. In de
bespreking wordt niet ingegaan op de parameters die deze evolutie beïnvloeden:
administratieve regularisaties zoals DAC, evolutie van het deeltijdse
werk, onderscheid endogene (groei behoeften) en exogene (Sociale Maribel;
andere tewerkstellingsmaatregelen, dienstencheques in de diensten
gezinshulp,...) factoren enz.
De focus gaat naar de
globale evolutie met aantallen zoals effectief jaar na jaar geteld werden
door de ambtelijke instituten, vóór verwerking door het Instituut voor
de Nationale Rekeningen (Nationale Bank) die de RSZ-PPO telling drastisch
onder handen neemt en bv 80.000 personeelsleden van de N-sectie
(Bejaardenhomes
en ziekenhuizen e.d.) en 14.000 onderwijsgebonden personeel van lokakele en
provinciäle besturen uit de M-sectie overhevelt naar Openbaar Bestuur
omdat dat hun
werkgever is. Zo wordt het Openbaar bestuur kunstmatig
aangedikt, en verschijnt België op dat punt extreem in de internationale
statistiek; er worden dan wel ten onrechte 94.000 gezondheidswerkers en
onderwijswerknemers meegeteld, en worden er, begrijpelijke maar onterechte conclusies
getrokken voortgaande op de internationale statistiek. Vandaar dat npdata
minstens de gegevens ter beschikking stelt zoals ze ambtelijk in België worden
verzameld. Het zijn dezelfde gegvens waarop het INR en de Nationale Bank voortgaat voor hun drastische
en wat de werkelijkheid van de beroepsuitoefening betreft, onterechte
herschikking van werknemers.
De evolutie van de Gezondheids- en Welzijnszorg tussen 1997 en 2007 is om
diverse redenen interessant. Een decenium is op zich al een interessant
ijkpunt maar in dit geval omvat deze periode 8 jaar paars beleid zonder de
CD&V die traditioneel de Non-Profit sector politiek 'bewaken'. Ook de
opbouw van de volledige Sociale Maribel wordt in deze tien jaar mee
verrekend zodat de impact ten volle in de tewerkstellingsgroei tot
uitdrukking komt.
Voortgaande op de officiële statistiek van RSZ en RSZ-PPO telkens in het
2de kwartaal van elk jaar wordt een tewerkstellingsgroei vastgesteld in de
Gezondheids- en Welzijnssectoren van 331.334 in 1997 tot 502.026 in
2007, dwz een groei met 170.692 jobs of + 52% op 10 jaar tijd. Het
detail op NACE 5-digit laat toe een onderscheid te maken tussen
residentiële en andere voorzieningen. In de bespreking gaan we hier niet
verder op in. Voor elk jaar kan verder nagegaan worden in RSZ-
NACE-5 1997-2007, RSZ-PPO
NACE-5 1997-2007 en het totaal overzicht RSZ
en RSZ-PPO NACE-5 1997-2000.
Evolutie
1997-2007 Gezondheids- + Welzijnszorg België NACE N-sectie
(Bron RSZ, RSZ-PPO)
|
|
RSZ
- (Private sector)
|
RSZ
- PPO (Publiek)
|
Totaal
loontrekkenden
|
|
1997
|
2007
|
Evol.
|
1997
|
2007
|
Evol.
|
1997
|
2007
|
Evol.
|
1.
Gezondheidszorg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. Residentiële gezondheidszrg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ziekenhuizen
|
96.205
|
132.316
|
38%
|
38.142
|
44.590
|
17%
|
134.347
|
176.906
|
32%
|
Bejaardenhomes
|
35.717
|
53.677
|
50%
|
21.428
|
32.434
|
51%
|
57.145
|
86.111
|
51%
|
Totaal residentieel
|
131.922
|
185.993
|
41%
|
59.570
|
77.024
|
29%
|
191.492
|
263.017
|
37%
|
2. Medisch en paramedisch
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Medische praktijken
|
13.565
|
15.208
|
12%
|
365
|
605
|
66%
|
13.930
|
15.813
|
14%
|
Verpl./Par. Zorg (geen Kine)
|
6.481
|
9.375
|
45%
|
238
|
714
|
200%
|
6.719
|
10.089
|
50%
|
Tandartspraktijken
|
1.496
|
2.098
|
40%
|
6
|
0
|
-100%
|
1.502
|
2.098
|
40%
|
Kinesisten
|
111
|
157
|
41%
|
88
|
248
|
182%
|
199
|
405
|
104%
|
Totaal Medisch en Param.
|
21.653
|
26.838
|
24%
|
697
|
1.567
|
125%
|
22.350
|
28.405
|
27%
|
3. Laboratoria
|
2.417
|
3.466
|
43%
|
172
|
0
|
-100%
|
2.589
|
3.466
|
34%
|
4. Andere
|
2.478
|
2.052
|
-17%
|
373
|
340
|
-9%
|
2.851
|
2.392
|
-16%
|
Totaal gezondheidszorg
|
158.470
|
218.349
|
38%
|
60.812
|
78.931
|
30%
|
219.282
|
297.280
|
36%
|
2.
Welzijnszorg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. Residentiële welzijnszorg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gehandicaptenzorg
|
23.492
|
31.469
|
34%
|
1.987
|
2.440
|
23%
|
25.479
|
33.909
|
33%
|
Jeugdzorg
|
7.269
|
8.524
|
17%
|
502
|
572
|
14%
|
7.771
|
9.096
|
17%
|
Andere
|
3.595
|
5.191
|
44%
|
1.770
|
836
|
-53%
|
5.365
|
6.027
|
12%
|
Totaal residentieel
|
34.356
|
45.184
|
32%
|
4.259
|
3.848
|
-10%
|
38.615
|
49.032
|
27%
|
2. Niet resident. welzijnszorg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kinderzorg
|
5.235
|
14.999
|
187%
|
3.183
|
8.957
|
181%
|
8.418
|
23.956
|
185%
|
Gezinshulp en aanverwanten
|
27.855
|
69.563
|
150%
|
13.912
|
31.667
|
128%
|
41.767
|
101.230
|
142%
|
Totaal niet-residentieel
|
33.090
|
84.562
|
156%
|
17.095
|
40.624
|
138%
|
50.185
|
125.186
|
149%
|
3. Beschutte werkplaatsen
|
22.871
|
30.324
|
33%
|
381
|
204
|
-46%
|
23.252
|
30.528
|
31%
|
Totaal Welzijnszorg
|
90.317
|
160.070
|
77%
|
21.735
|
44.676
|
106%
|
112.052
|
204.746
|
83%
|
Totaal
Welzijns- en gezondheid
|
248.787
|
378.419
|
52%
|
82.547
|
123.607
|
50%
|
331.334
|
502.026
|
52%
|
Welzijnszorg groeit dubbel zo sterk als de gezondheidszorg
De belangrijkste vaststelling is dat de Welzijnssector tussen 1997 en 2007
met + 83% dubbel zo sterk gegroeid is als de gezondheidszorg
die
'maar' met + 36% stijgt. Deze vaststelling is niet nieuw, het zet
enkel een tendens door die door Professor Pacolet in 2002 goed
gedocumenteerd naar voor gebracht heeft op een studieweekend van LBC-NVK
in Dworp in maart 2002.. De excellente
powerpointpresentatie heeft vanuit een voortschrijdend
tijdsperspectief nog aan
historisch belang gewonnen. In de Satellietrekeniningen
voor de Gezondheids-, Welzijns en Culturele sector wordt dit al
gedeeltelijk geupdated.
Op de
grafiek is de tewerkstellingssprong tussen 1998 en 2000/2001 zichtbaar
mede als gevolg van de Sociale Maribel. Tussen 2004 en 2007 een
afvlakking van de tewerkstellingsgroei in de Gezondheidszorg en een
verdere groei van de Welzijnszorg na een afvlakking tussen 2000 en 2003.
Zowel in 1997 als in 2007 behoort
1/4 van de Gezondheids- en Welzijnssector tot de klassieke publieke
sector, 3/4 tot de private sector met een gedeelte commercieel privaat.
Beiden zijn dus met meer dan 50% gegroeid zijn, de publieke sector iets
meer in de Welzijnszorg, de private in de gezondheidszorg.
De publieke 'ambtelijke' sector groeit even sterk ondanks
fusieoperaties ziekenhuizen
In feite is de stabilisering van het 'marktaandeel' van de klassieke publieke sector
een krachttoer gezien de fusieoperaties die vooral in de ziekenhuissector
een hap nemen uit de publieke sector.
Deze stabilisering komt vooral door het consolideren van het publieke
aandeel in de bejaardenhomes dat ook bij hen met 50% gegroeid
is. Dat kan enigszins verwondering baren tav het ‘gevoel’ dat nogal
wat publieke bejaardenhomes naar de private non-profit of de commerciële privé
zouden overgegaan zijn. Dat is, bij navraag bij de betrokken diensten,
helemaal niet het geval. Bij de ziekenhuizen is er een fusieoperatie
doorgegaan waarbij een verschuiving is gebeurd van publiek naar de private
non-profit, vooral na 2003: in de private sector zijn er 38%
personeelsleden bijgekomen in de ziekenhuizen, in de publieke sector
‘maar’ 17%, maar daar zitten dus een aantal fusieoperaties in
waarbij personeel van publieke naar private ziekenhuizen worden
overgeheveld of het personeel daartoe de keuze krijgt. De evolutie moet
hier dus gezamenlijk bekeken worden en bedraagt voor de ziekenhuizen 32%.
Kinder- en gezinszorg in de lift
De groei van de welzijnssector de laatste 10 jaar komt vooral op
rekening van de kinderzorg en de gezinszorg waar bij dit laatste ook de dienstencheques
het tewerkstellingsvolume doen stijgen. In tegenstelling tot de
gezondheidszorg is bij de welzijnszorg vooral de niet-residentiële zorg
aanzienlijk gegroeid, dit in tegenstelling tot de niet-residentiële
gezondheidszorg waar de medische praktijken maar een kleine groei van 14%
kennen. Loontrekkende verpleegkundigen daarentegen stijgen met 50% op tien
jaar. Het betreft hier enkel de loontrekkende tewerkstelling, voor een
volledig beeld dient de zelfstandige tewerkstelling hierin mee verrekend,
maar deze evolutie geeft al aan dat er een overgang is van zelfstandige
naar loontrekkende uitoefening van de verpleegkundige thuiszorg.
Maar ook de residentiële gehandicaptenzorg stijgt nog met 33% op
10 jaar tijd. Het PAB (de opdeling van een gedeelte van het
gehandicaptenbudget in vrij te besteden zorgcheques) is in de globale
besteding van de gehandicaptenbudget niet zichtbaar te maken omdat het
tewerkstellingsequivalent niet kan afgezonderd worden, evenmin als het statuut
waarin deze vrij aangeworven personeelsleden dienen te werken. Ook is
allicht een deel van de dienstenchequesactiviteit onder te brengen onder
doel of besteding van het PAB. Best is het tewerkstellingsequivalent van
zorggebonden dienstenchequesgebruik én van het PAB zichtbaar te maken.
Minister Vanackere kan die vraag misschien eens stellen aan z'n
administratie.
Afname
zelfstandige uitoefening van gezondheidsberoepen
Een groei in de loontrekkende zorgberoepen zou kunnen samengaan met een
afname van zelfstandig uitgeoefende zorgberoepen, zodat de globale groei
van 52% moet afgezwakt worden. De statistiek
van de RSVZ laat niet toe de vergelijking te maken op het specifieke
beroepsniveau (verpleegkundigen, geneesheren, kinesisten enz...). Op het
sectie-niveau, dwz alle zelfstandige beroepsuitoefenaars in de
gezondheids- en welzijnszorg samen, kan wel een beeld gegeven worden.
Zelfstandigen
in
|
hoofdbezigheid
|
|
N-sectie
|
2000
|
45.961
|
2001
|
45.846
|
2002
|
45.675
|
2003
|
49.582
|
2004
|
48.052
|
2005
|
47.637
|
2006
|
47.329
|
2007
|
46.960
|
Evol.
03-07
|
-2.622
|
Evolutie
%
|
-5,3%
|
In 2003 werd het statuut van 'meewerkende partner' van de
zelfstandige ingevoerd. In de N-sectie heeft dit slechts een
beperkte impact gehad maar deed het aantal zelfstandige gezondheidswerkers
tot 49.582 stijgen. Sindsdien is er een gestage vermindering van het
aantal zelfstandige gezondheidswerkers met 5,3% tussen 2003 en 2007, na een periode van stabilisatie
van minstens 2000 tot 2002. Voor 2000 zijn er geen vergelijkbare gegevens
beschikbaar op het RSVZ.
Het laat zich aanzien dat deze evolutie onomkeerbaar is gezien de leeftijdsstructuur
van de zelfstandige gezondheidswerkers. De samenwerkingsverbanden en de
stimulansen voor gezondheids- en wijkcentra zijn daarbij van aard om jonge
gezondheidswerkers in loonarbeid tewerk te stellen. Ook de organisatie van
de zorg en de noodzakelijke aandacht voor preventieve zorg vraagt de
overgang van prestatie van geïntegreerde gezondheidszorg zoals Itinera
terecht bepleit.
De leeftijdsverdeling,
vooral dan van de mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers (in
hoofdzaak medici) mag de ogen
doen fronsen. De komende 15 jaar zal het zelfstandig uitgeoefende gezondheidsberoep
volledig onthoofd worden. De verhoogde instroom van vrouwen zal dit amper
kunnen compenseren. De verdere groei van tewerkstellingsaantallen in de
Gezondheids- en welzijnszorg zal voor een stuk voortkomen uit de
vervanging van uittredende zelfstandigen. De overgang naar medische,
gezondheids- en wijkcentra is zoniet gewenst ook uit dit oogpunt onontkoombaar om de continuïteit
van de zorgenverstrekking en de nabije aanwezigheid van gezondheidswerkers
in te bevolking te waarborgen.
Leeftijd+
Zelfstandige gezondheidswerkers
in 2007 (RSVZ)
|
Leeftijd
|
Mannen
|
Vrouwen
|
Totaal
|
40-
|
17,6%
|
31,9%
|
24,4%
|
40+
|
82,4%
|
68,1%
|
75,6%
|
45+
|
70,6%
|
52,6%
|
61,9%
|
50+
|
51,0%
|
34,5%
|
43,1%
|
55+
|
29,6%
|
18,4%
|
24,2%
|
60+
|
11,1%
|
6,6%
|
8,9%
|
65+
|
0,4%
|
1,3%
|
0,8%
|
N
|
24.436
|
22.513
|
46.949
|
51,0% van de
24.436 mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers is
meer dan 50 jaar, bij de vrouwen is dat 34,5% van 22.513 of meer dan
1/3.
Slechts 17,6% van de mannelijke zelfstandige gezondheidswerkers is
in 2007 minder
dan 40 jaar, bij de vrouwen is dat 1/3. Daar moet geen tekening bij
gemaakt worden. Na de financiële crisis en de tussenkomst van de overheid
is de overgang van een prestatiegebonden individueel uitgeoefende
geneeskunde naar een gestructureerde en op samenwerking en loonarbeid
gepresteerde gezondheidszorg een van de volgende uitdagingen van de
alsmaar verder verzwakkende claim van markt, concurrentie en
liberalistische organisatie van de samenleving.
De verdeling van Private, publieke en zelfstandige gezondheidswerkers
in 2005
Tot 2005 beschikt npdata over de verdeling van gezondheidswerkers per
leeftijdsjaar (wie kan ons deze gevens voor 2006 en 2007 bezorgen?). De
RSZ en RSZ-PPO leeftijdsverdeling kan naast deze van de zelfstandige
uitoefenaars gezet worden.
Non-Profitsector, redder in nood voor de
Belgische economie?
Het gedetailleerd beeld van alle sectoren in het tijdsperspectief van
10 jaar laat toe de sectoren aan te duiden met een sterke dan wel lage
groei of terugval van de tewerkstelling. De focus wordt hier gelegd op het
'Sectieniveau', nl de opdeling van de NACE in lettercodes. Een verdere
analyse op 3 en op 5 digit volgt zodat een sectorspecifieke analyse in een
langere tijdslijn kan opgemaakt worden die toelaat om de komende jaren de impact van de
financiële en economische crisis punctueel te meten
en op te volgen. En dit incombinatie met de werkloosheidsstatistiek per
NACE-code. Maar eerst dus de ruwe schets die op zich al veel zeggend is.
Tabellen met de volledige tijdsreeks van 1997-2007 zijn on-line beschikbaar: RSZ
1997-2007 per sectie RSZ-PPO
1997-2007 per sectie RSZ
en RSZ-PPO 1997-2007 per sectie. Ook
voor de Zelfstandigen
is een tijdsreeks van 2000 tot 2007 beschikbaar.
Verdeling
arbeidsplaatsen naar activiteit en sector, België, 1997-2007
(RSZ/RSZ-PPO)
|
|
|
1997
|
2007
|
Evolutie
|
Sectorevolutie
|
%
op totaal
|
|
|
|
|
aantal
|
in
%
|
Verlies
|
Groei
|
Verlies
|
Groei
|
|
1.
Loontrekkende arbeid
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. Primaire sector
|
|
|
|
|
|
|
|
|
A
|
Landbouw
|
29.298
|
26.751
|
-2.547
|
-8,7%
|
-2.547
|
|
3%
|
|
B
|
Visserij
|
811
|
150
|
-661
|
-81,5%
|
-661
|
|
1%
|
|
|
Total Primair
|
30.109
|
26.901
|
-3.208
|
-10,7%
|
-3.208
|
|
4%
|
|
|
2. Secundaire sector
|
|
|
|
|
|
|
0%
|
|
C
|
Winning van delfstoffen
|
4.340
|
3.210
|
-1.130
|
-26,0%
|
-1.130
|
|
1%
|
|
D
|
Industrie
|
620.831
|
566.962
|
-53.869
|
-8,7%
|
-53.869
|
|
68%
|
|
E
|
Energie, water
|
26.206
|
24.876
|
-1.330
|
-5,1%
|
-1.330
|
|
2%
|
|
F
|
Bouw
|
173.448
|
205.706
|
32.258
|
18,6%
|
|
32.258
|
0%
|
6%
|
|
Totaal Secundair
|
824.825
|
800.754
|
-24.071
|
-2,9%
|
-56.329
|
32.258
|
71%
|
6%
|
|
3. Tertiaire sector
|
|
|
|
|
|
|
|
|
G
|
Groot- en kleinhandel
|
406.148
|
482.258
|
76.110
|
18,7%
|
|
76.110
|
|
14%
|
H
|
Hotels en restaurants
|
104.449
|
119.620
|
15.171
|
14,5%
|
|
15.171
|
|
3%
|
I
|
Vervoer, opslag, comm.
|
253.633
|
266.952
|
13.319
|
5,3%
|
|
13.319
|
|
2%
|
J
|
Financ. sector/verzekeringen
|
127.054
|
127.330
|
276
|
0,2%
|
|
276
|
|
0%
|
K
|
Diensten aan bedrijven
|
308.724
|
471.133
|
162.409
|
52,6%
|
|
162.409
|
|
30%
|
|
Totaal Tertiair
|
1.200.008
|
1.467.293
|
267.285
|
22,3%
|
|
267.285
|
|
49%
|
|
4. Quartair
|
|
|
|
|
|
|
|
|
L
|
Openbaar bestuur
|
363.391
|
388.061
|
24.670
|
6,8%
|
|
24.670
|
|
5%
|
M
|
Onderwijs
|
354.284
|
373.238
|
18.954
|
5,3%
|
|
18.954
|
|
4%
|
N
|
Gezondheid en Welzijn
|
331.334
|
502.026
|
170.692
|
51,5%
|
|
170.692
|
|
32%
|
O
|
Gemeens./Kult./Pers.dienst
|
114.798
|
141.599
|
26.801
|
23,3%
|
|
26.801
|
|
5%
|
|
Totaal Quartair
|
1.163.807
|
1.404.924
|
241.117
|
20,7%
|
|
241.117
|
|
45%
|
pqz
|
5. Ander
|
25.737
|
6.406
|
-19.331
|
-75,1%
|
-19.331
|
|
25%
|
|
|
Totaal loontrekkend
|
3.244.486
|
3.706.278
|
461.792
|
14,2%
|
-78.868
|
540.660
|
100%
|
100%
|
|
2.
Zelfstandige arbeid
|
591.849
|
649.396
|
63.952
|
10,8%
|
|
|
|
|
|
Totaal
werkenden
|
3.836.335
|
4.355.674
|
525.744
|
13,7%
|
|
|
|
|
De Zelfstandige arbeid in
hoofdbezigheid wordt toegevoegd om het
plaatje voor de 'werkenden' volledig te maken. De groei van aantal
zelfstandigen in 2003 is uitsluitend te verklaren door de toegang die
vanaf 1 januari 2003 de partners, gehuwd of samenwonend, langs het
statuut van 'meewerkende partner' gekregen
hebben om zich ook in
hoofdbezigheid te laten erkennen als zelfstandige. Vanaf 1 januari 2003
zijn er globaal 57.084 zelfstandige
werkenden in hoofdberoep bijgekomen, hetgeen de werkzaamheidsgraad in
dat jaar een beetje opgefleurd heeft.
Voor
de loontrekkenden is het de Industrie die met een vermindering van
53.869 werknemers op tien jaar tijd met 8,7% achteruitgaat. De Bouw gaat
fiks vooruit met 32.258 werknemers of 18,6%. De Visserij verdwijnt praktisch
maar de Landbouw handhaaft zich op een redelijk niveau.
De groeisectoren zijn de Tertiaire en Quartaire sector, met telkens één
hoofdsector: de Diensten aan bedrijven in de Tertiaire sector met
308.724
werknemers in 1997 en een groei van 52,6% tot 471. 133 in 2007, en
Gezondheid en Welzijn met 331.334 werknemers in 1997 en een groei met
51,5% tot 502.026 in 2007. Samen zijn zij goed voor 62% of
2/3 van de
nieuw gecreëerde tewerkstelling de laatste 10 jaar. Zien hoe
standvastig de tewerkstelling van Diensten aan ondernemingen is in
tijden van economische crisis.
Op 10 jaar tijd kwamen 540.660 jobs bij in sectoren met een positief
jobsaldo en gingen 78.868 jobs verloren in sectoren met een negatief
jobsaldo. Het eindsaldo voor België bedraagt een tewerkstellingsgroei
van 461.792 jobs of een stijging van 14,2% tav van 1997.
De zeflstandige tewerkstelling steeg (fictief, omwille van de opname van
de meewerkende partner) met 10,8% maar is sinds 2003 dalend.
Vergelijking
(RIZIV)telling Daue (Itinera) en de RSZ/RSZ-PPO/RSVZ-cijfers gezondheidszorg
Mr. Daue
heeft een alleszins lofwaardig overzicht gemaakt van
tewerkstellingsgegevens voortgaande op de RIZIV-info en berekende gegevens
voortaande op andere bronnen (zie De
toekomst van de gezondheidszorg: diagnose en remedies. In z'n
berekening en de internationale vergelijking gaat hij evenwel voort op
gegevens met inbegrip bv van de producenten van farmaceutische producten
en medisch materiaal. Internationaal worden evenwel maar de personele
middelen bij de gezondheidsdiensten in rekening gebracht, zodat in feite een overschatting gebeurt voor
België. Ook brengt Daue enkel de Gezondheidszorg in beeld terwijl heel
wat factoren en werknemers in de Welzijnssector gezondheidsgebonden zijn en de
internationaal nogal eens door of met elkaar lopen.
Voortgaande op de NACE-classificatie op 5 digit hebben we de vergelijkbare
gegevens van Daue en de RSZ/RSZ-PPO en RSVZ administratie naast mekaar
gezet.
Overzicht
van de 'gezondheidsproductie' en welzijnszorg, vergelijking Daue
(2) en npdata
|
|
Daue
|
Npdata
(1)
|
|
Loontrekkend
|
Loon-
|
Zelf-
|
Totaal
|
|
en
zelfstandig
|
trekkend
|
standig
|
|
1.
Gezondheidszorg
|
|
|
|
|
1. Beheer van gezondheidsuitgaven
|
|
|
|
|
Openbaar bestuur m.b.t. gezondheid
|
5.000
|
5.000
|
|
5.000
|
Gedelegeerd openbaar bestuur ( mutualiteiten)
|
20.000
|
17.629
|
|
17.629
|
Private verzekeringen
|
500
|
500
|
|
500
|
Totaal
|
25.500
|
23.129
|
|
23.129
|
2. Productie goederen
|
|
|
|
|
Farmaceutische industrie
|
28.605
|
22.597
|
|
22.597
|
Medisch materiaal
|
5.500
|
3.448
|
|
3.448
|
Totaal
|
34.105
|
26.045
|
|
26.045
|
3. Zorgverleners gezondheidszorg
|
|
|
|
|
Artsen
|
38.828
|
|
|
|
Ziekenhuizen (Daue zonder artsen)
|
167.856
|
176.906
|
|
|
Buiten ziekenhuizen (Daue zonder artsen)
|
127.846
|
120.374
|
|
|
Totaal zorgverleners
|
334.530
|
297.280
|
46.960
|
344.240
|
Totaal
gezondheidszorg
|
394.135
|
346.454
|
46.960
|
393.414
|
2.
Totaal welzijnszorgers
|
|
204.746
|
|
204.746
|
3.
Totaal gezondheid en welzijn
|
|
551.200
|
46.960
|
598.160
|
(1)
Npdata berekeningen: mutualiteit voortgaande op dotaties (80%
personeel aan 3.500€ looonkost/mnd
|
Er
wordt dus geen rekening gehouden met de activiteit gefinancierd
door eigen bijdragen patiënt
|
Loontrekkenden
komen voort uit RSZ/RSZ-PPO statistiek - Zelfstandigen uit RSVZ,
hier is geen opde-
|
ling
mogelijk gezondheid/welzijn, maar de meeste zelfstandigen werken
op RIZIV-financiering, dus
|
worden
ze aan de gezondheidszorg toegevoegd.
|
|
|
|
|
RIZIV
en RSZ statistieken zijn niet gelijklopend. Nog al wat
gezondheidszorg valt buiten de RIZIV-finan-
|
ciering
en zorgverstrekkers zijn niet altijd onder de N-sectie
ingeschreven, cfr apothekers enz…
|
|
(2)
Rapport Daue: Hoe gezond is de gezondheidszorg in België
|
|
|
|
|
Op
het eind van de rekening is de telling Daue en npdata voor wat betreft de
gezondheidszorgverlening gezondheidszorg gelijk, alhoewel dit wat samenstelling van
werkenden andere ladingen kan dekken. Best is om in het nagaan van de
impact van de gezondheidszorg niet alleen de RIZIV-cijfers maar ook de
beschikbare data van RSZ, RSZ-PPO en RSVZ te gebruiken.
En wat met de factor vakbond?
De uitbouw van
de Non-Profit-sector is mee geconditioneerd door de syndicale actie, de
"witte woede" die personeel belang altijd heeft weten te
verbinden met patiënten en gebruikersbelang en zich politiek op de geëigende
momenten heeft weten door te zetten ten aanzien van en met de werkgevers
tot op het politieke niveau.
De syndicale actie heeft zich in deze periode vooral gericht naar
'homogeniseren' van de sectoren tegen de internationale tendenzen van
deregulering, liberalisering en vermarkting in. Het introduceren van
langlopende akkoorden van 5 jaar in 2000 en 2005 met evenwichtige aandacht
voor verdienste en personeelsnorm heeft de sectoren gestabiliseerd
en de aantrek bij de jongeren structureel verzekerd.
De harmonisering van lonen in Gezondheidszorg en Welzijnszorg heeft de
intersectorale mobiliteit en de afstemming vraag en aanbod daarbij ten zeerste
verhoogd. De grote aandacht voor eindeloopbaanfaciliteiten (12, 24 en 36
bijkomende verlofdagen op 45, 50 en 55 jaar) zet de Non-Profitsector
daarbij in een uitstekende positie om zich verder uit te bouwen
overeenkomstig de zorgbehoeften en de behoeften aan tewerkstelling met een
grote diversiteit aan beroepen voor studenten, werklozen en nog
niet-actieven. De profitsectoren zouden in deze eindeloopbaanregeling
een tweede adem vinden voor een generatiepact 2.
Jan Hertogen, socioloog
|