Non-Profit: ondermaats bediend in volwassenenonderwijs en beroepsopleiding |
De Non-Profitsectoren welzijn, gezondheid en cultuur
zijn goed voor 15% van de
loontrekkende tewerkstelling. De tewerkstellingsgroei
tussen 1997 en 2004 van gezondheids- en welzijnssectoren bedroeg 31%
en hun aandeel in de jobcreatie tussen 1996 en 2004 volgens het
Instituut van de Nationale Rekeningen bedraagt over die gehele periode 25%.
De Non-Profit sector is het laatste decennium de meest stabiele
jobcreator gebleken met het beste toekomstperspectief. De Non-Profitsector biedt zich ook aan als hét
tewerkstellingsperspectief voor kansengroepen: allochtonen,
gehandicapten en ook ouderen, zeker met de aangepaste
eindeloopbaanregeling waarbij 45+ 12 extra verlofdagen krijgt, 50+ 24
dagen en 55+ 36 dagen, ongeacht de anciënniteit. Gezien de vergrijzing
en stijgende zorgbehoefte is de tewerkstellingzekerheid hoog en de
behoefte aan bijkomende personeel nog 15 jaar verzekerd omwille van de
doorgroei van de loopbaan (de leeftijdspiek situeert zich nu op 45
jaar). Dat hiervoor een goed uitgebouwd opleidingsstructuur voor
volwassenen moet aanwezig zijn hoeft geen betoog Volwassenenonderwijs
in Non-Profitberoepen? Afgemeten aan de positie van de Non-Profit op de
arbeidsmarkt zinkt het aanbod van het volwassenenonderwijs zoals
momenteel aangeboden door het onderwijs voor sociale promotie (OSP)
volledig in het niet: slechts 1,6% van alle leerlingen sociale
promotie op secundair niveau volgt les in Non-Profitberoepen, dwz 4.695
op 291.237 studenten. In het hoger onderwijs zijn dit 2.520
studenten op 8.604 of 30% maar
daarvan zijn er maar 1,5%
gericht naar verzorgende of paramedische beroepen. Dit zijn ontstellende cijfers, een volledige
ondervertegenwoordiging van een van de meest dynamische
sectoren van de samenleving. Men kan zich afvragen hoever dit is
kunnen komen en verder bestaat zonder dat er een haan naar kraait?
Verder ligt de vraag voor of er andere systemen ontwikkeld zijn die deze
ondermaatsheid enigszins compenseren. De genese van deze toestand is simpel: een 15-tal jaar
geleden is de bestaande toestand van de Sociale Promotieopleidingen
‘bevroren’ op een historisch laag peil van op Non-Profit gerichte
opleidingen. Nieuwe opleidingen konden maar ontstaan wanneer er andere
afgebouwd werden en dat proces is niet erg dynamisch geweest,
volwassenenonderwijs is nogal eens annex van technische en
beroepsscholen en wat men heeft wil men behouden en de taalopleidingen
hebben de laatste 15 jaar praktisch alle open komende ruimte opgevuld.
Een appel aan de opeenvolgende onderwijskabinetten zijn altijd gestuit
op een njet, herverdeel het maar binnen het bestaande pakket. Andere
opleidingsverstrekkers voor werkenden? De activiteit van de VDAB voor werkenden
blijft absoluut minimaal. Zij heeft tussen 2001 en 2002 met haar accurate
infrastructuur voor informaticaopleidingen een project uitgevoerd in de
Non-Profit sector
en
een goed deel van het opleidingsprogramma voor werkenden als uitloper
van de Sociale Akkoorden van 2000
met een maximum van
12.731
werknemers in 2001 (17,5% van de VDAB-productie) maar dat heeft geen
continuïteit gekend of er werden geen middelen gezocht of gevonden
zodat men teruggevallen is op het vroegere niveau nl. 37 werknemers
(0,1% van de VDAB-productie) in 2004 uit de Non-Profitsector. Begrijpe
wie kan. In het Begeleid Individueel Leren van de VDAB is de non-profit
niet aanwezig. VIVO
(Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de Social Profit) dit
alles compenseren? Sinds het totstandkomen van VIVO (Vlaams
Instituut voor de Vorming en Opleiding in de Social Profit) in 2001 is
er een zekere activiteit door VIVO naar werknemers ontwikkeld,
hoofdzakelijk langs een ‘intern aanbod’ binnen de voorziening zelf
dus en niet gericht naar de ‘open markt’ voor wie zich wil heroriënteren
of upgraden. Het
volwassenenonderwijs en de VDAB blijven sterk achterwege wat aanbod
Volwassenenonderwijs tav werknemers betreft. (Vormings)
Fondsen voor bestaanszekerheid? Komt
er dan een correctie vanuit de Fondsen voor bestaanszekerheid? Een
aanvulling van het beperkte aanbod van OSP en VDAB is tijdelijk en
fragmentair gebeurd vanuit de Sectorale Fondsen voor Bestaanszekerheid.
Het Sociaal Fonds voor de Privé Ziekenhuizen heeft bv tussen 1992 en
1999 een verpleegkundig project ondersteund waarin 1.800 werkzoekenden
in Vlaamderen verpleegkunde studies konden ondernemen, naast de steun
aan tientallen ander vormingsprojecten. In 1997 viel dat terug op een
laag pitje omdat de afdracht voor de risicogroepen gehalveerd werd van
0,18% naar 0,10%, een historische flater die nog altijd oorzaak is van
het teruglopen van de investering in vorming
vanuit de sectoren die jaar op jaar in de sociale balansen vast te
stellen is. In
2000 is binnen het sectoraal gezondheidsakkoord ruimte gemaakt voor het
project 600 dat toeliet aan werkenden om gedurende drie jaar met behoud
van loon verpleegkundestudies te volgen. Hierin hebben een 1.000-tal
werkenden meegedraaid maar ook deze middelen zijn opgedroogd en
vooralsnog door niets vervangen. Sectorale fondsen in andere sectoren
hebben het terugschroeven van de middelen gedeeltelijk kunnen
compenseren door het %
van de loonmassa op 0,20% of hoger te brengen (zie gedeeltelijke
paritaire komitees). De Non-Profitsectoren moeten het als gesubsideerde
sector met het wettelijk minimum stellen, dus ook hiermee is geen
correctie mogelijk tav andere sectoren, integendeel, die hebben meer
middelen. Brugopleiding
van A2 naar A1 verpleegkundige Bij
gebrek aan regulier volwassenenonderwijs en ook om redenen van
kwaliteitsbewaking is het upgradeproject van
gebrevetteerde/gediplomeerde verpleegkundigen tot gegradueerde
verpleegkundigen door het dagonderwijs opgenomen (in de Franse
gemeenschap gebeurt dit uitsluitend door het onderwijs voor sociale
promotie). Vorig schooljaar volgden 446
werknemers een brugopleiding. Deeltijds
leren – deeltijds werken Ook
in het reguliere deeltijds leren/deeltijds werken wordt voor een
beperkte maar niet onbelangrijke doelgroep tegemoet gekomen aan de
behoefte aan volwassenenonderwijs. De ‘werkmogelijkheid’ in de
Non-Profit als complement voor het deeltijds leren die met
niet-recurrente middelen van de Social Maribel is tot stand gekomen
hebben een dynamiek tot stand gebracht die dreigt verloren te gaan omdat
ook deze middelen opgedroogd zijn. Het deeltijdsonderwijs met haar goed
uitgebouwd modulair systeem is nochtans perfect gereed om honderden
jongeren naar de Non-Profit te recycleren! Een drainage van
Vandenbroucke middelen voor de kansengroepen als werkcomplement in de
Non-Profit zou eindelijk deze dynamiek eens ten volle kunnen
ontwikkelen. Beroepsorganisaties
zoals NVKVV Tot
slot kunnen hier de beroepsorganisaties zoals NVKVV en het private, al
of niet commerciële vormingsaanbod onder de aandacht gebracht worden.
Ook het Sociaal Cultureel werk en ‘Levensvorming’ hebben hun
betekenis voor de permanente vorming in de Non-Profit. Als derde van
Fondsen of VDAB zijn zij reeds begrepen in de overzichten van VDAB, VIVO
en Fondsen. Hun eigen activiteit dient nog in beeld gebracht. De
beroepsopleidng voor werkzoekenden van de VDAB Het beroepsonderwijs van de VDAB is te beschouwen als
het volwassenenonderwijs gericht naar werkzoekenden. De VDAB heeft
gedeeltelijk dit tekort in het reguliere onderwijsaanbod kunnen
compenseren voor werkzoekenden. Is er dan voor de werkzoekenden meer uitzicht voor beroepsopleiding
in de Non-Profit: in 2004 waren 7,3%
of 6.157 van de 83.507 deelnemers aan beroepsopleidingen gericht op
Non-Profitberoepen. Hiervan zijn 1.334
werkzoekenden begrepen die een langlopende en uit vele uren bestaande
opleiding verpleegkunde in het gewone dagonderwijs volgen, zodat het
aandeel in de uren 26% bedraagt. Het harde gegeven evenwel is dat
slechts 7,3% van alle opgeleide werkzoekenden bij de VDAB een
perspectief krijgt naar de Non-Profit en dat is
maar de helft van het aandeel van de Non-Profit het
in de tewerkstelling en een derde van het Non-Profitaandeel in de
jobcreatie. Het belangrijkste gevolg is de beperkte en regionale
ongelijke aanwezigheid van Onderwijs
voor Sociale Promotieopleidingen Non-Profit en VDAB-beroepsopleidingen
Non-Profit in de Vlaamse gemeenschap hetgeen een grote hinder kan
blijken voor doelgerichte opleidingsprogramma’s voor kansengroepen
zoals allochtonen. Hoe dan ook dient het financiële equivalent berekend
van de niet-aanwezigheid van de Non-Profit in het reguliere
volwassenenonderwijs: hun aandeel dient budgettair minstens op 15% van
de 202 miljoen € = 30 miljoen€ gebracht. Tevens moet minstens de
equivalentie bereikt van aantal deelnemers aan vorming in OSP en VDAB
met het aandeel
van de Non-profit in de tewerkstelling, of beter nog in
de jobcreatie. Nagegaan moet worden of het VIVO op de ‘open
opleidingsmarkt’ een groter aanbod moet kunnen realiseren en hiertoe
ook de nodige middelen moet krijgen. |