Wet betreffende het generatiepact - 23 /12/05 - Volledige tekst |
HOOFDSTUK III. - Tewerkstelling van jongeren in de social profitsector |
Art. 79. De
bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de werkgevers van
de social profitsector zoals omgeschreven in uitvoering van artikel
35, § 5, A, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de
algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Art. 80. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt de Koning elk jaar vanaf 2007 het bedrag van de globale enveloppe toegekend in het kader van dit hoofdstuk. Voor het jaar 2006 bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de globale enveloppe ter beschikking gesteld in het kader van dit hoofdstuk voor de periode van 1 juli tot 31 december 2006. De in dit artikel bedoelde globale enveloppe wordt ingeschreven bij het Globaal Beheer van de Sociale zekerheid voor werknemers op een apart rekeningnummer. De enveloppe bepaald bij toepassing van dit artikel wordt verdeeld a rato van 2/3e ten gunste van de sectoren ressorterend onder de bevoegdheid van de federale overheid en a rato van 1/3e ten gunste van de sectoren ressorterend onder de bevoegdheid van de deelentiteiten. Art. 81. Het bedrag bepaald bij toepassing van artikel 80 moet uitsluitend aangewend worden voor de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen die zijn voorbehouden voor de aanwerving van laaggeschoolde jongeren. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt de Koning het begrip « laaggeschoolde jongeren » Hij kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens bepalen dat in een vormingsluik voorzien moet worden ten gunste van de laaggeschoolde jongeren aangeworven in dit kader. Art. 82. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de sectoren behorend tot de bevoegdheid van de federale overheid. § 2. De creatie van arbeidsplaatsen geschiedt in het kader van projecten goedgekeurd door de Ministerraad op voorstel van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van de Minister van Werk. Deze projecten kunnen ofwel globale projecten zijn ofwel individuele projecten. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « globale projecten » : projecten uitgewerkt tussen de sociale partners en de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid alsook de Minister van Werk; 2° « individuele projecten » : projecten ingediend ofwel door individuele werkgevers ofwel door een paritair comité of paritair subcomité. De aan de Ministerraad voorgelegde globale projecten moeten het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorafgaand overleg met de sociale partners van de betrokken sectoren. Projecten die geen deel uitmaken van de globale projecten kunnen door de werkgevers ressorterend onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk alsook door de paritaire comités bevoegd voor deze werkgevers worden ingediend. De individuele werkgever die een project wenst in te dienen in het kader van dit hoofdstuk moet, indien hij onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, het project aan de voorzitter van het paritair comité of subparitair comité waaronder hij ressorteert overzenden. Indien de individuele werkgever onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en een project in het kader van dit hoofdstuk wenst in te dienen moet hij het bij de voorzitter van het Algemeen Comité waaronder hij ressorteert, indienen. De Koning bepaalt de inhoud van het ingediende dossier alsook de behandelingsprocedure van dit dossier door ofwel het paritair comité of paritair subcomité ofwel door het bevoegde Algemeen Comité. Het betrokken paritair comité of paritair subcomité of het bevoegde Algemeen Comité leggen het geheel van de ontvangen projecten ingediend door individuele werkgevers tezamen met hun advies voor aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid alsook aan de Minister van Werk. Bij het uitbrengen van zijn advies baseert het betrokken paritair comité of paritair subcomité of het bevoegde Algemeen Comité zich op de criteria bepaald door de Koning krachtens de bepalingen van deze paragraaf. Na ontvangst van de individuele projecten vergezeld van het advies van de betrokken sociale partners leggen de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Minister van Werk de bij toepassing van dit lid ingediende projecten voor aan de Ministerraad. Het advies uitgebracht door de betrokken sociale partners wordt toegevoegd aan het dossier voorgelegd aan de Ministerraad. Zowel de globale als de individuele projecten moeten minstens aan de volgende criteria beantwoorden : 1. omschrijving van de groep laaggeschoolde jongeren tot wie het project zich richt; 2. een opleidingsluik bevatten ten gunste van de aangeworven jongeren behalve indien het project de aanwerving beoogt van jongeren die al het vereiste opleidingsniveau hebben bereikt; 3. de verantwoording van de behoefte waaraan het project wil beantwoorden; 4. indien het project in de toekenning van een bepaald aantal arbeidsplaatsen aan alle werkgevers van de betrokken sector voorziet, een bepaling bevatten die de mogelijkheid biedt aan de werkgever die al een voldoeninggevend antwoord uitgewerkt heeft voor de onder 3 bedoelde behoefte, een andere aanwending voor te stellen die zich in de mate van het mogelijke tot dezelfde groep van laaggeschoolde jongeren richt en een opleidingsluik bevat; 5. de verhoging van de tewerkstellingskansen van de jongere op de algemene arbeidsmarkt. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de criteria volgens welke de ingediende projecten worden vergeleken en op basis waarvan de projecten weerhouden worden. Bij het bepalen van deze criteria moet er minstens met volgende elementen rekening worden gehouden : - de bijzondere aandacht gewijd door het project aan de erg laaggeschoolde jongeren die de meeste moeilijkheden ondervinden voor de toegang tot de arbeidsmarkt, - de inhoud van het opleidingsluik vanuit het oogpunt van de maximale verhoging van de kwalificatiepeil van de betrokken jongeren alsook -de verhoging van de toegangskansen op de arbeidsmarkt. § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het beheer van de enveloppe bepaald bij toepassing van artikel 80 en bestemd voor de sectoren behorend tot de bevoegdheid van federale overheid toevertrouwen aan één of meerdere beheerscomités die samengesteld worden door een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemers. In dit geval voorziet Hij dat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid evenals de Minister van Werk elk een vertegenwoordiger zullen aanwijzen om de vergaderingen van het of de beheerscomité(s) bij te wonen. Art. 83. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de sectoren bedoeld in dit hoofdstuk en behorend tot de bevoegdheid van de deelentiteiten. § 2. De creatie van arbeidsplaatsen geschiedt in het kader van projecten goedgekeurd door de Ministerraad op voorstel van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van de Minister van Werk die voorafgaandelijk de regering van de betrokken deelentiteit uitgenodigd hebben een advies omtrent de bedoelde projecten uit te brengen. De regering van de betrokken deelentiteit beschikt over een termijn van 14 dagen om zijn advies te bezorgen. De termijn van 14 dagen neemt een aanvang de derde dag volgend op de datum van overzending van het dossier. Deze projecten kunnen ofwel globale projecten zijn ofwel individuele projecten. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° « globale projecten » : projecten uitgewerkt tussen de sociale partners en de regering van de betrokken deelentiteit of een Minister van deze regering; 2° « individuele projecten » : projecten ingediend ofwel door individuele werkgevers ofwel door een paritair comité of paritair subcomité. De aan de Ministerraad voorgelegde globale projecten moeten het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorafgaand overleg met de sociale partners van de betrokken sectoren. Projecten die geen deel uitmaken van de globale projecten kunnen ingediend worden door de werkgevers ressorterend onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk alsook door de paritaire comités bevoegd voor deze werkgevers. De individuele werkgever die een project wenst in te dienen in het kader van dit hoofdstuk moet, indien hij onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, het project aan de voorzitter van het paritair comité of subparitair comité waaronder hij ressorteert overzenden. Indien de individuele werkgever onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en een project in het kader van dit hoofdstuk wenst in te dienen, moet hij het bij de Voorzitter van het Algemeen Comité waaronder hij ressorteert, indienen. De Koning bepaalt de inhoud van het ingediende dossier alsook de behandelingsprocedure van dit dossier door ofwel het paritair comité of paritair subcomité ofwel door het bevoegde Algemeen Comité. Het betrokken paritair comité of paritair subcomité of het bevoegde Algemeen Comité leggen het geheel van de ontvangen projecten ingediend door individuele werkgevers tezamen met hun advies voor aan de Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid alsook aan de Minister van Werk. Bij het uitbrengen van zijn advies, baseert het betrokken paritair comité of paritair subcomité of het bevoegde Algemeen Comité zich op de criteria bepaald door de Koning krachtens de bepalingen van deze paragraaf. Na ontvangst van het individuele project vergezeld van het advies van de betrokken sociale partners leggen de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Minister van Werk de ingediende projecten voor aan de Ministerraad. Het advies uitgebracht door de betrokken sociale partners wordt toegevoegd aan het dossier voorgelegd aan de Ministerraad. Zowel de globale als de individuele projecten moeten minstens aan volgende criteria beantwoorden : 1. omschrijving van de groep laaggeschoolde jongeren tot wie het project zich richt; 2. een opleidingsluik bevatten ten gunste van de aangeworven jongeren behalve indien het project de aanwerving beoogt van jongeren die al het vereiste opleidingsniveau hebben bereikt; 3. de verantwoording van de behoefte waaraan het project wil beantwoorden; 4. indien het project de toekenning van een bepaald aantal arbeidsplaatsen aan alle werkgevers van de betrokken sector voorziet, een bepaling bevatten die de mogelijkheid biedt aan de werkgever die al een voldoeninggevend antwoord uitgewerkt heeft voor de onder 3 bedoelde behoefte een andere aanwending voor te stellen die zich in de mate van het mogelijke tot dezelfde groep van laaggeschoolde jongeren richt en een opleidingsluik bevat; 5. de verhoging van de tewerkstellingskansen van de jongere op de algemene arbeidsmarkt. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de criteria volgens welke de ingediende projecten worden vergeleken en op basis waarvan de projecten weerhouden worden. Bij het bepalen van deze criteria moet er minstens met volgende elementen rekening worden gehouden : - de bijzondere aandacht gewijd door het project aan de erg laaggeschoolde jongeren die de meeste moeilijkheden ondervinden voor de toegang tot de arbeidsmarkt, - de inhoud van het opleidingsluik vanuit het oogpunt van de maximale verhoging van de kwalificatiepeil van de betrokkene jongeren alsook - de verhoging van de toegangskansen op de arbeidsmarkt. Op advies van de deelentiteiten of van de betrokken sociale partners kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, aanvullende criteria bepalen toepasselijk op één of meerdere deelentiteiten. Op advies van de deelentiteiten of van de betrokken sociale partners kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het beheer van de enveloppe bepaald bij toepassing van artikel 80 en bestemd voor de sectoren behorend tot de bevoegdheid van één of meerdere deelentiteiten toevertrouwen aan één of meerdere beheerscomités die samengesteld worden door een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemers. In dit geval voorziet Hij dat minstens de Minister van sociale Zaken en Volksgezondheid evenals de Minister van Werk elk een vertegenwoordiger zullen aanwijzen om de vergaderingen van het of de beheerscomité(s) bij te wonen. Art. 84. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning het maximumbedrag van de tussenkomst toegekend aan de werkgever die van de arbeidsplaatsen toegekend in het kader van dit hoofdstuk geniet zonder dat deze tussenkomst de werkelijke loonkost van de tewerkgestelde werknemer kan overschrijden alsook de leeftijd tot welke de tussenkomst toegekend wordt voor een jongere aangeworven in dit kader. Hij kan eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat het bedrag van de tussenkomst die toegekend wordt voor een jongere aangeworven in dit kader degressief is vanaf de leeftijd van 28 jaar tot 32 jaar. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan de Koning het maximumbedrag van de tussenkomst moduleren in functie van de classificatie van functies toepasselijk in de sector waartoe de werkgever behoort, van de grootte van de instelling indien dit element een invloed op de loonkost heeft of van elk ander objectief criterium. Het voorafgaandelijk advies van de betrokken sociale partners kan gevraagd worden voordat de maatregelen bepaald in dit artikel worden getroffen. De Koning bepaalt eveneens de wijze waarop de tussenkomst wordt uitbetaald, alsook de controlemodaliteiten omtrent het gebruik van de ter beschikking gestelde middelen en omtrent de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen. Art. 85. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van dit hoofdstuk en de uitvoeringsbesluiten ervan. Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. Art. 86. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijkomende voorwaarden en nadere regelen voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk. Art. 87. De jongeren tewerkgesteld in uitvoering van dit hoofdstuk komen niet in aanmerking voor de toepassing van artikel 39 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid. |