Tekst
voorde toespraak namens de Zwarte Hand
Stephan Stracke van het Herdenkingscomitee heeft de Duitse vertaling
nagelezen en met goedkeuring redactioneel ingekort, zie de Duitse tekst
(4). Die tekst werd voorgelezen door Jan Hertogen en Paul Vivijs, zoon van
Louis Vivijs, namens de Zwarte Hand
Wuppertal, 15 april 2016
De verzetsactiviteit van de Zwarte Hand begon half 1940 en bestond uit het uitdelen van vlugschriften, verzamelen van inlichtingen, oplijsten van collaborateurs, inlichtingen doorgeven aan Engeland langs radio en ook het uitzenden van de Belgische hymne op de lokale radio. Eind 1941 wilde de bezettingsmacht een voorbeeld stellen door de volledige liquidatie van De Zwarte Hand.
Na
gevangenzetting, verhoor en foltering in verschillende Belgische
gevangenissen in Antwerpen, Mechelen, Breendonk en Vorst-Sint-Gillis
werden 109 Zwarte Handleden gedeporteerd naar Wuppertal. In Wuppertal
stierf Jozef Albert Peeters, na hem stierven er tijdens de oorlog nog 73
anderen door hongerdood, ziekte, mishandeling, ondervoeding en
bombardementen in kampen en gevangenissen. Slechts
36 van de
109 Zwarte Handleden die gevangen zaten in Bendahl in Wuppertal
en zovele andere concentratiekampen gedurende
bijna 4 jaar overleefden de Duitse terreur, relatief gezien een van
de grootste dodenoffers van alle weerstandsgroepen in Europa. “Plots stopte de celwagen en werden de deuren geopend. Wij bevonden ons op het binnenplein van de Straf- und Untersuchungsanstalt. In de Bendahlerstrasse, zoals ik pas vele jaren later zou vernemen. Deze gevangenis — een sombere eeuwelinge — met kleine, schaars verlichte en vreesaanjagend-stille cellen, was niet van aard om ons optimistisch te stemmen. Temeer daar de bewakers hun haat tegenover ons niet verborgen. Het laatste greintje moed zonk mij in de schoenen toen ik, na het afgeven van alle persoonlijke zaken en een grondig lijfonderzoek op ongedierte, heel alleen in een cel werd opgesloten… Nieuws kregen wij vanzelfsprekend niet van onze bewakers. Die bleven zich hatelijk aanstellen en waren klaar om bij het minste vergrijp hardhandig op te treden, liefst met een karwatstraktatie op het strak gespannen achterste… Later vernamen wij, langs dagbladrepels, het met veel tegenzin toegegeven Duitse debacle in Stalingrad en de Rommel blitz-terugtocht uit Noord-Afrika… Bij velen steeg het optimisme hierdoor naar het zenit. Hun verbeelding sloeg daarbij op hol. Zij voorzagen reeds een spoedig einde van de oorlog en onze triomfantelijke bevrijding…Het is moeilijk te zeggen wat mij in Wuppertal het ergst heeft gekweld. De eenzaamheid, het heimwee, de honger, de afstomping, de vernedering door verwaande cipiers, hun vitterijen, de bestraffing van werkelijke of ingebeelde vergrijpjes of de eeuwige haat in de blik van die Uebermenschenl Of was het soms het monotone geknars van die Schwebebahn of hangtram, die boven de Wupperrivier het noordelijk met het zuidelijk deel van de kilometerlange stad verbindt en mij door dat akelig geluid elke morgen vroegtijdig uit de allesvergetende slaap deed ontwaken? Ik moet hier het antwoord schuldig blijven. Pas 39 jaren later
neemt een andere Zwarte Hander Frans Maes, de tekenpen ter hand in
Het doet nog pijn, uitgegeven 1984 met 65 tekeningen over de
terreur van Nazi-Duitsland tegen de gevangenen in het gehele Duitse Rijk,
ook over de jodenvernietiging in Belzec, Sobibor, Trebinka en Auschwitz.
Wuppertal wordt er niet vernoemd. Het boek is ook recent gepubliceerd op
het internet:
Frans Maes, Het doet nog pijn. “Alle gevangenen werden op de trein naar Wuppertal gezet. Een eerste groep van 25, waaronder ikzelf, kregen een proces van twee dagen. Zestien werden ter dood veroordeeld, ik kreeg 5 jaar celstraf. Wij werden op het gevangenisregime Nacht- und Nebel gezet. Wij moesten spoorloos verdwijnen, geen contact meer met familie en vrienden. Administratief bestond ik niet meer, in de cel mocht ik elke dag dertig minuten wandelen of liever, marcheren op maat. Vervolgens werd ik overgebracht van Wuppertal, waar ik opgeleid werd tot zadelmaker, naar de strafgevangenis in Hameln en daarna naar de strafgevangenis van Sonnenburg, die bekend stond als Folterhell.” zo schrijft hij. De
Boeck is een van de twee nog levende Zwarte Handers die de kampen
overleefd hebben, hij is nu 93 jaar. “op 29 juni 1942 met de trein werden we afgevoerd naar de gevangenis van Wuppertal, om er te werken in een fabriek van slobkousen voor de Duitse soldaten. Het moreel trachtten we hoog te houden door zoveel mogelijk van die dingen onbruikbaar te maken. Op 14 en 15 januari werd ik door het Berlijnse Volksgericht veroordeeld en kreeg ik het Nacht und Nebel statuut. Toen de installaties in Wuppertal door geallieerde bombardementen onbruikbaar werden, werden we eind juni 1943 verkast naar een werkkamp in Esterwegen.” Jules De Wachter,
die ook overleed voor het boek uitkwam vermeldt Wuppertal enkel als
tussenstop naar Esterwegen en als plaats waar de eerste processen
plaatsvonden. “De leden van De Zwarte Hand werden zeer slecht behandeld: verzetstrijders werden echt gehaat door de Duitsers. Ze vonden ons laf…Om goed Duits te leren moet je klop krijgen en dat kreeg ik daar voldoende…In Wuppertal moest er ook gewerkt worden. We moesten lederen beenstukken maken, Gamaschen. Mijn taak bestond erin langs de ene kant een gesp en langs de andere kant een riempje op de beenkappen te naaien. Elke dag moest ik zo minstens elf paar beenstukken maken, maar dat heb ik nooit gedaan. Bovendien saboteerde ik telkens de schoenengespen, omdat ik toch op mijn manier wou tegenwerken. Eerst naaide ik de gesp op de juiste manier erop om vervolgens de stukjes draad door te snijden. Dat de Duitsers dat nooit hebben ontdekt is een groot geluk, want sabotage werd onmiddellijk met een nekschot afgestraft. Op een dag werd de gevangenis gebombardeerd en sprongen alle ruiten stuk. Toen er Duitsers kwamen om ze te maken, hebben we nog gedacht dat ze zouden moeten terugkomen als Wuppertal opnieuw gebombardeerd werd. En dat gebeurde ook… Deze keer werd de keuken gebombardeerd: helemaal geen eten meer krijgen is verschrikkelijk… Ik probeerde me recht te houden door kattenkwaad uit te halen, daar putte ik hoop uit. Mijn cel was vlakbij het bureau en door het klepje van mijn celdeur kon ik de bewaker in het oog houden. Dat klepje openhouden was al mijn eerste overwinning: normaal gezien mocht dat niet. Daarnaast had ik ook een truucje om mijn deur open te laten. Telkens wanneer de bewakers onze deuren kwamen sluiten, duwde ik tegen. Hierdoor viel de deur niet in het slot en kon ik ze nadien voorzichtig openen. Eén keer ben ik naar buiten geglipt toen de bewakers weg waren. Ik liep naar het bureau en nam een van hun kepies. Met die kepie op mijn hoofd ben ik langs de andere gevangenen gegaan om hen te amuseren. Ik was van plan om toen ook soep te stelen, maar mijn celgenoten hielden me tegen. Ze zeiden dat ik het moest laten, omdat ik zeker ontdekt zou worden. Nadat ik de kepie terug op zijn plaats had gelegd, ben ik voorzichtig terug naar mijn cel gegaan. De Duitsers hebben het nooit ontdekt… Er was nergens medische verzorging, zo ook niet in Wuppertal. Op een dag kreeg ik daar last van hevige tandpijn. Met een sardienensleutel die ik ergens gevonden had, heb ik toen mijn tand eruit gepeuterd. Toen hij eruit was, verdween de pijn meteen. Ik heb veel geluk gehad dat de wonde niet begon te zweren. Na 367 dagen in Wuppertal werden we op 6 juni 1943 met een vrachtwagen naar Esterwegen vervoerd.“
Hendrik
De Bondt
is na het verschijnen van z’n getuigenis ook overleden in 2012. Hij was
pas 17 jaar oud en student toen hij werd aangehouden en nog minderjarig
toen hij in Wuppertal gevangen zat. De Bondt maakte gedurende zijn
gevangenschap in de gevangenis van Wolfenbüttel de onthoofding mee van de
13 Belgen uit Lichtervelde, waaronder de burgemeester,de geneesheer en
andere dorpsgenoten. https://www.facebook.com/Bebert.helsen/videos/10207907811566892/?hc_location=ufi
Dan moesten we Gamachen, geloof ik dat het heet, een soort van getten maken, voor de Duitse soldaten, we moesten daar alleen riemekes aanzetten, en wij natuurlijk, zoveel per dag, dar ge zeker moest bereiken, en ik ben dan gene van de handigste, het was altijd pikdonker, ge moest het op den tast doen. Als alles goed stond moest ge van de bewaker enzovoorts, dan hadden we een wxandeling van een half uur, dat was marcheren, allemaal wandelen rond de koer; Dan moest ge drie meter afstand houden, en ge mocht geen woord zeggen, en dan had ik toch geprobeerd, en ze hadden dat gezien, en me apart genomen en met de wapenstok, dan moest ik voorover staan en dan sloegen ze door natuurlijk, dan kon ik drie dagen niet op m’n achterste zitten, dan moest op mijnen buik alles doen.
Toen die deur nog eens open ging, en eens niet om me af te slaan, dan was het dus een advocaat, pro deo, die ons was toegewezen, één advocaat per vijf gevangenen. En die had dus een akte van beschuldiging bij, van allemaal, enfin, van 25 er uitgekozen van de 110. En waarom waren wij erbij, die niet van de ergste gevallen waren, want wij hadden praktisch niks gedaan, in ons ogen niks misdaan, want vrije meningsuiting staat in onze grondwet, maar ja, niet in die van de Duitsers, die zei dus dat het om de doodstraf ging? Dus wij zaten daar met 25, en die advocaten die zeiden dat ze als Reichsdeutscher het voorstel van straf van de openbare aanklager moesten bijtreden. Dan zit ge daar, de dood door executie, de dood door executie, 25 zitter er, en tot zestien was het de doodstraf, en dan zit ge daar, met een hartje zo groot, zunne, enfin, wij, gedrieën, volgens de motivering dat ze geen bewijzen hadden gevonden tegen ons, en dat de verklaringen eensluidend waren en gezien onze jeugdige leeftijd kregen we vijf jaar tuchthuis, vijf jaar.
Bij de Duitsers moest er altijd meer dan een straf zijn. Dan is die verordening gekomen Nacht und Nebel-Gefangenen, voor al diegenen die anti-Duitse daden had gesteld, tegen de staat hadden geageerd, dan bestond ge niet meer, ge mocht niks weten, ge kond ook niks versturen, dus contacten met uw ouders, die wisten ook niet dat gij leefde, en gij wist ook niet of uw ouders nog leefden, en dat was natuurlijk, dat was eigenlijk een doodvonnis op zichzelf, want daarvan wist ge dat ge nooit meer zoudt terugkomen. Ze wisten nog eens niet of, dat was juist de straf, ze wisten niet eens of ge nog leefde, ge kond, als ge nog een arbeidskracht waart, dat ge nog kond renderen, mochte gij blijven leven, en als ge dood waart, ja dan was het Nacht und Nebel, we zwijgen erover.
Van die zestien veroordeelden hebben ze er twaalf geëxecuteerd, onzinnig, want zoiets moet ge dan toch als afschrikwekkend voorbeeld stellen., om te zeggen, pleeg geen terreurdaden, volgt die gasten niet, want ge ziet ge verliest er uw leven bij. Neen, in alle stilte, in Duitsland, waar geen mens wist waar en wanneer, in Lingen, hebben ze die alle twaalf geëxecuteerd, doodgeschoten. En daar waren 4 begenadigden, waarom, dat weet nog altijd niemand, onder die vier was die Flor Bastaens, van Boom, die mij had aangeworven. En die vier zijn samen met mij en die anderen naar Hameln an der Weser gebracht.” (Toegevoegd op 23/04/2016) In het boek van Tjen Mampaey, Mampaey Tjen , De Zwarte Hand, 1993 doet ook Luc De Geyter (de ik-figuur in het boek) zijn verhaal, ondermeer over Wuppertal:
Niet
alleen leden van De Zwarte Hand waren gevangene in Wuppertal. Ook leden
van de Nationale Partij, een eerder conservatieve en rechtse
weerstandsbeweging. “Cette ville importante de plus de trois cent mille habitants est située, comme je l'ai fait comprendre, dans la vallée de la Wupper et s'étale comme un saucisson sur plus de dix kilomètres. Elle est composée de plusieurs villes successives qui s'étaient groupées en une seule grande agglomération administrative. Elberfeld, où se trouvait la prison, était située à l'Ouest. Ce bombardement violent, qui dura plus d'une heure, détruisit toute la partie Est (Bannen) de Wuppertal, fit cent et vingt milles sinistrés totaux et causa au moins la mort de deux mille cinq cent personnes. Quelques bombes explosives tombèrent sur Elberfeld qui ne fut pas gravement atteinte d'après ce que nous pouvions voir. Ce bombardement fut très spectaculaire et nous avions eu l'impression de nous trouver au centre du bombardement.“
Doordat
de Zwarte Hand opereerde in cellen van 4 weerstanders die onderling geen
contact hadden was Wuppertal de eerste gevangenis waar ze in een langdurig
verblijf, allen samen waren en elkaar dikwijls voor het eerst leerden
kennen. Het is niet mogelijk om elke gevangene te herdenken die in Wuppertal gevangen zat. Elke lijdensweg is gedocumenteerd en deze documentatie kan in het Duits vertaald worden en een van volgende jaren permanent tentoongesteld worden in Wuppertal. Het lot van de Zwarte Handleden in de Duitse gevangenissen en kampen geeft een goed beeld van de monsterachtigheid van het twaalf jaren durend rijk van het nationaalsocialisme. In Oktober 2016 zou een herdenkingsdag doorgaan in Breendonk voor de Zwarte Hand. De aanwezigheid van een delegatie uit Wuppertal en andere Gedenkplaatsen zou erg betekenisvol zijn. Nog een laatste woord over Jozef Albert Peeters. Hij stierf zo melde de nazi-arts, aan tuberculose. In feite stierf deze gezonde jonge man, lid van de cavalerie, aan zijn opsluiting en de onaangepaste zorgen die hij kreeg. Hij was de eerste dode van de 109 Zwarte Handers en er zouden er nog veel volgen die hun heimat niet meer zouden terugzien. Niet
alleen hun leed, dat van hun families en de overlevenden, maar ook de
leegte die het ontbreken van een nageslacht nalaat, de kinderen die zij
nooit gekregen hebben en wier talenten nooit ontplooid werden, zijn een
eeuwige uitdading om hen niet te vergeten en deze leegte op te vullen.
Toespraak Zwarte Hand in het Duits voor het
Bevrijdingsfeest in Wuppertal Deze gevangenis — een sombere eeuwelinge — met kleine, schaars verlichte en vreesaanjagend-stille cellen, was niet van aard om ons optimistisch te stemmen. Temeer daar de bewakers hun haat tegenover ons niet verborgen. Het laatste greintje moed zonk mij in de schoenen toen ik, na het afgeven van alle persoonlijke zaken en een grondig lijfonderzoek op ongedierte, heel alleen in een cel werd opgesloten. Vijf lange maanden zouden ik en vele Zwarte Hand'ers er gekonfronteerd worden met wat de eminente Zwitserse psychiater, Dr Paul Tournier, de verschrikkelijkste ziekte of toestand aller tijden noemt: DE EENZAAMHEID. In een ruimte van amper twee bij drie meter, omringd door vier kale muren en als uitzicht op de vrijheid een brandkastdikke deur en een lapgroot valvenster. Deze deur en dit raampje, de enige link met de vrijheid, deden ons juist het ergst de beroving ervan aanvoelen. En voor de eerste maal begon ik te wanhopen... Gedurende veertien dagen zou ik van 's morgens tot 's avonds laat ijsberend de cel op en neer lopen. Hoe ik er mij ook tegen verzette, ik kon die sombere gedachten niet kwijt. Ik zag geen uitweg meer. Maar op een dag ontving ik een boek. Het was een weinig spannend werk, dat ik toch gretig zou lezen, zelfs tot vijf maal toe. Na veertien dagen mocht ik het omwisselen. Aan die kadans zou het trouwens doorgaan. Deze lektuur heeft veel voor mij betekend: zij hielp mij vooral een verscheurend heimwee overwinnen. Ook de arbeid, waartoe wij achteraf werden gedwongen, was hierbij een belangrijke hulp. Deze bestond in het naaien van gespen aan soldatenbeenkappen of Gamaschen, zoals wij ze door onze opdrachtgever en de bewakers hoorden noemen. Al hebben mijn makkers en ik aanvankelijk gepoogd ons aan dit werk te onttrekken of, wanneer dit mogelijk was, het te saboteren omdat het legermateriaal betrof, toch waren wij in zekere zin gelukkig met deze bezigheid die niet alleen een gespannen aandacht vroeg, maar helaas ook de volledige inzet van onze reeds verminderde krachten. Wij werden inderdaad gedwongen dagelijks elf paar Gamaschen af te werken, wat geen verpozing toeliet en daarbij een zekere vaardigheid vereiste. Ik zinspeelde reeds een paar maal op het wonderbaarlijke aanpassingsvermogen van de mens. Die kapaciteit bracht ons tot vindingrijkheid en durf. Zo hadden wij tamelijk vlug middelen bedacht om met medegevangenen in verbinding te treden. Door ervaring wisten wij dat tijdens de middagpauze en na taptoe het aantal bewakers sterk gereduceerd was. Wij waagden ons dan aan het raam voor een babbel met een celbuur. Ook dokterden wij codes uit die ons toelieten met de bewoners van de aanpalende cellen kontakt op te nemen, respektieve-lijk te onderhouden door middel van klopsignalen op de plinten en/of de verwarmingsbuis die horizontaal door de cellen liep. Wij hadden ook vlug door dat alle dienstdoende cipiers gezamenlijk present waren op de dagelijkse wandelbeurten, die na mekaar aan de gevangenen van onze drie-verdiepingen-tellende afdeling werden toegestaan. Dit betekende dat wij gedurende een half uur zonder etagebewaker waren. Van die buitenkans werd geprofiteerd om aan de deur een praatje te voeren, vooral naar nieuws te informeren. Er bestond omzeggens geen gevaar op betrapping, want de vertrekkende cipier had zich duidelijk verraden door de wegstervende Stiefel stappen. Och, hoe vaak hebben wij ons niet verlustigd in de dolle Stiefel-verliefdheid van onze Wuppertalse bewakers. Zelfs tijdens hun nachtdienst konden zij er geen afstand van doen, alhoewel het hen aangeraden werd pantoffels te dragen. Nog een andere reden om ons tijdens de Spaziergange van de andere etagebewoners veilig te voelen, was het afsluiten van de toegangsdeur tot de trapzaal. De zeer oude Wuppertalse Straf- und Un-tersuchungsanstalt is inderdaad nog gebouwd volgens het concept van totaal van elkaar geïsoleerde verdiepingen. Nieuws kregen wij vanzelfsprekend niet van onze bewakers. Die bleven zich hatelijk aanstellen en waren klaar om bij het minste vergrijp hardhandig op te treden, liefst met een karwatstraktatie op het strak gespannen achterste. Neen, van dat soort mensen mochten wij geen nieuws verwachten, behoudens berichten waarmede zij ons nog meer konden demoraliseren. Zij lieten inderdaad niet na ons met het nodige leedvermaak de opeenvolgende Duitse overwinningen op de diverse fronten te signaleren. Objektiever (?) berichtgeving kregen wij langs dagbladrepels die bedoeld waren als toiletpapier. Deze repels puzzelden wij tot leesbare artikels samen. Zij gaven ons helaas vaak de bevestiging van de meegedeelde Duitse zegepralen. Bijna heel Europa beefde onder Germaanse bezetting. En Afrika zat in de greep van Hitlers woestijnspecialist, generaal Erwin Rommel. En desondanks bleef ik rotsvast in een geallieerde overwinning geloven. Misschien omdat het mijn enige houvast was? Dit schijnbaar utopisch geloof bleek niet ijdel te zijn, want later vernamen wij, langs de bedoelde dagbladrepels om, het met veel tegenzin toegegeven Duitse debacle in Stalingrad en de Rommelblitz-terugtocht uit Noord-Afrika. Bij velen steeg het optimisme hierdoor naar het zenit. Hun verbeelding sloeg daarbij op hol. Zij voorzagen reeds een spoedig einde van de oorlog en onze triomfantelijke bevrijding. Dit werd meteen het voornaamste tema van de deur- en raamgesprekken. Hoe kon het anders? Maar noch de ineenstorting van het zevende Duitse leger onder leiding van von Paulus, noch de Rommelnederlaag bij El Alamein brachten enige verandering in mijn deprimerend Einzelhaftleben. De maanden gingen tergend langzaam voorbij. Plots werden wij uit onze dodende gelijkmoedigheid opgeschrikt toen vijfentwintig verzetsmakkers, onder wie vooral de leiders van onze groepering, voor het gerecht werden gedaagd. Zij kregen enkele vellen papier in de handen gestopt. Hierin werden zij van spionage en sabotage beschuldigd en verplicht te verschijnen voor het Volksgericht, dat bij uitzondering zetelde in het gerechtshof van Wuppertal. Alhoewel ik in deze beschuldigingsakte bij naam werd genoemd (1), maakte ik — verwonderlijk en gelukkig ook maar — geen deel uit van de bedoelde vijfentwintig Zwarte Hand'ers die op 14 januari 1943 voor hun rechters stonden: een generaal en een stel hoge officieren van de diverse wapens. Er was slechts één advokaat om de verdediging waar te nemen. Die man had nota bene geen enkel kontakt met zijn kliënten mogen opnemen. Kort was het rekwisitoor van de Staatsanwalt (Openbaar Ministerie). Kort was ook het pleidooi van de Rechtsanwalt (advokaat). Het vonnis, dat op de tweede dag van het proces werd uitgesproken, moest in gebaldheid niet onderdoen voor het kwestieuze rekwisitoor en pleidooi. Het luidde koel en onmeedogend: enerzijds de doodstraf voor Clement Dielis, Emiel De Cat, Louis Hofmans, Jef Verhaevert, Albert De Bondt, Hendrik Pauwels, Jean-Pierre Vincent, Remy De Mol en Georges Van Lent, allen uit Puurs, Edmond Maes en Achiel Daes uit Boom, Kamiel Bastaens uit Niel, Pieter Van Obbergen,Albert Peeters en Louis Meeus uit Londerzeel en tenslotte Marcel De Mol uit Tisselt en anderzijds straffen van 5 tot 10 jaar tuchthuis voor Jan Maris en Frans Van Beneden uit Puurs, Hendrik Van Beneden en Hendrik Spiessens uit Ruisbroek, Florent De Boeck en Jos Corbeel uit Niel, John Bossuyt uit Schelle en Alfons Peeters uit Tisselt. De ontsteltenis in onze rangen was groot, inzonderheid bij de terdoodveroordeelden. En dat het met deze uitspraak ernst was. kon afgeleid worden uit de onmiddellijke afzondering van de zestien die zich met de dood bedreigd zagen. Zij stonden voortaan onder scherpe bewaking. Na zes uur 's avonds moesten zij — op hemd na — alle kledingstukken, alsmede alles wat zelfmoord in de hand kon werken, vóór de celdeur deponeren. Onder het licht van een sterke lamp moesten zij daarbij pogen de slaap te vinden. Enkele maanden hebben zij zo in ware doodsangst geleefd tot zij, samen met de andere veroordeelden van onze groep, bij nacht en ontij uit de cel werden gehaald en naar een onbekende bestemming gevoerd. Intussen was aan mijn afzondering een gelukkig einde gekomen. De lang verhoopte celgenoot was de dertigjarige Brusselse luitenant Georges Doyen. Het kon mij geen barst schelen dat die man zich hautain aanstelde en het als fanatiek wallingant vertikte een woord Nederlands te spreken, taal die hij, naar eigen zeggen, niet onaardig kon hanteren. De verplichting onze konversaties in het Frans te voeren, kon mij alleen maar voordeel opleveren. Luitenant Doyen was samen met een twintigtal leden van een Brusselse verzetsgroep gearresteerd. Generaal Genotte, hun leider en gewezen plaatskommandant van Aken tijdens de bezetting na 1918, was evenmin aan de dans kunnen ontspringen. Het lag voor de hand dat de Duitsers zich op hem wensten te revancheren en daarom opsloten in de gevangenis van de stad die enkele jaren onder zijn militair bevel had gestaan. Zij grepen elke gelegenheid aan om hem te sarren en te vernederen. „En wij, zijn weerstandsonderhorigen, werden deelgenoot in die plagerijen," besloot Georges Doyen met een uitdrukking op het gezicht die boekdelen sprak. Die officier bracht niet alleen leven in de cel, waar ik vijf tergend-lange maanden de eenzaamheid had moeten trotseren, maar ook nieuws, zeer verheugend nieuws: „De westerse geallieerden zijn geland in Nederland en maken zich klaar om Duitsland binnen te rukken. In Rusland worden de Duitse horden onder de voet gelopen, terwijl Rommel zich met de schamele resten van zijn onoverwinnelijk Afrikakorps over de Middellandse Zee heeft moeten spoeden om in Italië bij het terugtrekkend leger van von Keitel aan te sluiten." Dit zalig nieuws kon ik niet onmiddellijk verwerken. „En toch mag je mij geloven," verzekerde Doyen, die mijn twijfel had bemerkt, „want het komt van kommandant Barbier!" Wie was die kommandant Barbier? Waar haalde hij dit opzienbarend nieuws vandaan? Wij hadden er in ons toiletpapier niets over gelezen. Ik laat luitenant Doyen weer aan het woord: „Kommandant Barbier is een veteraan uit de eerste wereldoorlog. Hij werd tijdens een Ijzeroffensief zwaar gewond, bij zover dat een been volledig diende geamputeerd te worden. Hij kreeg een kunstbeen aangepast en werd met eervol ontslag uit het leger op pensioen gesteld. Dit kunstbeen heeft onze vechtjas niet belet bij de algemene legermobilisatie in 1938 om wederindienstneming te verzoeken. Vanwege zijn handicap werd hij evenwel totaal ongeschikt geacht en derhalve afgewezen. Doch de kommandant bleef aandringen en vond uiteindelijk gehoor bij goeie vrienden die hij nog bezat bij de legerleiding. Hij zou overigens tijdens de achttiendaagse veldtocht in 1940 nog van zich doen spreken. Zijn moed kon evenwel de opmars van het machtige Hitlerleger niet stuiten. En dat hij niet in krijgsgevangenschap belandde, dankte hij precies aan het ontbrekende been: de Duitsers hadden eerbied voor de invalide en lieten hem naar huis terugkeren. Deze tegemoetkoming zou hem evenwel niet milder stemmen tegenover les boches, zoals hij smalend onze oosterburen bleef noemen. Hij zou zich zelfs met hand en tand tegen hen blijven verzetten. Bij de eerste de beste gelegenheid die hem werd geboden, stapte hij in het verzet en maakte er zich zeer verdienstelijk. Generaal Genotte zou hem als een reuze-helper leren waarderen. Helaas, evenmin als het in zijn macht gelegen had de Duitse opmars te stuiten, kon kommandant Barbier beletten dat verraad in eigen rangen sloop en de hele weerstandsgroep werd opgerold. Via de gevangenis van Sint-Gillis en die van Aken is hij nu hier in Wuppertal terecht gekomen, in een cel niet ver van de onze." Alhoewel sterk onder de indruk van dit episch verhaal bleef ik skeptisch en vroeg mijn nieuwe celgenoot: „Hoe is je vriend al dit mooie nieuws aan de weet gekomen?" „Heel eenvoudig," zei Doyen. „In de Akense gevangenis kon hij vriendschap sluiten met een cipier, een anti-Nazist die trouw de Engelse zender beluistert. Uit de mond van die man heeft hij al deze verkwikkelijke details vernomen. Daarbij," besloot Doyen, „is de kommandant een geboren strateeg en heeft hij als geen ander feeling voor nieuws dat hij omzeggens van een gezicht kan aflezen." Dat hebben wij tot onze schade moeten ondervinden. Het fabelachtige nieuws was inderdaad ontsproten aan het al te fantasierijke brein van die sabelsleper die ons dag na dag een bobard of kwakkel zou opdissen, waaraan jammer genoeg al te vaak geloof werd gehecht. Door die ongebreidelde verbeelding heeft hij bij velen stukkenmakende ontgoochelingen veroorzaakt. Een stroevere houding van de bewakers legde hij uit als een bewijs dat ze klop kregen, net als hij hun sporadische vriendschappelijkheid interpreteerde als ze beginnen al platte broodjes te bakken: dus weer klop\ Waar les Boches precies op hun donder kregen, was er voor Barbier vlug bij gefantaseerd. Nu eens leek de strijd aan het Russisch front hem belangrijk en leden de Duitsers daar hun nederlagen. Dan weer zag hij strategisch meer belang in een tweede front en liet hij in verbeelding de westerse geallieerden landen aan een of andere Westeuropese kust. De naam gaf hij er desgewenst bij. Met kommandant Barbier, de superkampioen kwakkellanceerder, iemand die in eigen verzinsels geloofde, zou ik nadien persoonlijk kennismaken. Ik heb hem dan langs een andere zijde leren kennen. Maar daarover later meer. Intussen ging in Wuppertal het celleven zijn eentonige gang. Er kwam inderdaad weinig afwisseling tenzij met de aankomst van een tweede celgenoot, een zekere Meert uit Brugge. Volgens zijn zeggen was hij bij het toenmaals gerenommeerde Cercle een voetbalster. Van hem onthoud ik dat hij braaf was, uitzonderlijk traag van begrip, tevens biezonder onhandig en onmogelijk in staat het voorgeschreven aantal Gamaschen af te werken. Gelukkig liet mijn routine toe een reserve aan te leggen, waarmee ik die jongen een heleboel narigheden heb kunnen besparen. Die beenkappen brengen mij der Werkmeister en Einzel in herinnering. Der Werkmeister, een civiel met de onvermijdelijke kepi en dito Stiefel, was de afgevaardigde van de firma Rahm und Kampmann die ons tewerkstelde. Zijn opdracht bestond erin toezicht te houden zowel op de produktie als op de kwaliteit van het werk. Hij behoorde niet bepaald tot de snuggersten en was met een beetje stroop aan de baard makkelijk om de tuin te leiden. Voor één zaak was hij evenwel biezonder krenterig: de kunsthars die diende om het insmeren van het touwtje, waarmee de gespen moesten aangenaaid worden. Kunsthars houdt vetstof in en die was zeer kostbaar, inzonderheid voor de oorlogsvoering. De krenterigheid van de werkopzichter lag dus voor de hand. Nu is het zo dat wij er niet bepaald aan dachten die ijverige snul met zijn kunsthars te saboteren. Enkele klompen, die wij in kleine stukjes via de Kübel spoorloos deden verdwijnen, niet te na gesproken. Neen, DE saboteur was Einzel, een rijzige, met Ordnung und Disziplin behepte invalide Oostfrontstrijder. Hij stond erop dat de doodversleten plankenvloer van onze cel zou blinken als een spiegel. Daarom moesten wij die rotvloer gewonnen verloren boenen en hiervoor de kunsthars van der Werkmeister gebruiken. Zo zaten wij tussen twee vuren, de werkopzichter en onze bewaker, Einzel. Wij hadden vlug door dat laatstgenoemde hier de man was van wie het meeste gevaar uitging. En vanzelfsprekend kozen wij de partij Einzel, al dwong ons dit tot uren insmeren en boenen... met een kleine schoenborstel. De hoogoplopende ruzies tussen beide Duitsers hebben ons terdege geamuseerd en betekenden een kompensatie voor al die domme boeninspanningen. Ik hoor der Werkmeister nog tieren: „lns Konzentrationslager soll ich dich bringen!" „Du Scheisskerl, du solist nichts!" was de honende repliek van Einzel. Mijn broer en Einzel waren goede maatjes. De reden? Wel, broer Louis had een handig truukje bedacht om zijn celvloer omzeggens perfekt blitzblank te maken, precies dat waar Einzel zo op stond. Die spiegelvloer was dermate naar de zin van deze bewaker dat hij mijn broer hiervoor beloonde met het gunstpostje van laarzenpoetser. Uiteraard de laarzen van Einzel. Mijn broer heeft klaarblijkelijk ook deze karwei voorbeeldig opgeknapt, want hij kreeg genereus een dik pak toiletpapier toegestopt. In Wuppertal zou broer Louis ook mijn krachttoer van de Begijnenstraat evenaren: de uitstapjes die ik dank zij het vernuft en de durf van Snaps kon maken. Hoe broer tewerkging? Zeer eenvoudig, je moet er alleen maar aan denken en... het aandurven. Toen hij eens na een wandelkwartiertje terug zijn éénmanscel binnenstapte, kreeg hij plots een lumineuze inval. Hij zou een andere Spaziergang maken. Hij duwde de celdeur derwijze dicht dat zij naar buiten de indruk gaf voorbeeldig gesloten te zijn. Hierbij had hij er goed op gelet dat de slotpen niet in de voorziene gleuf was gesprongen. Nu moest hij alleen nog verijdelen dat — bij kontrole — de bewaker de deur kon openduwen. Daarom barrikadeerde hij deze met de bijgeschoven tafel en ging er ter versteviging bovenop zitten. De bewaker — juist Einzel! — trapte in de val. Broer heeft dan enkel gewacht tot hij de laarzenstappen van zijn vriend hoorde wegsterven en de portaaldeur afsluiten om dan vlug de barrikade te verwijderen en de deur te openen. Zonder aarzelen stevende hij op mijn cel af. Hij deed net als ik in de Begijnenstraat. En ook ik was eerst geschrokken en daarop blij verrast. Hij gaf mij het recept van zijn uitbraak. Een paar maal heb ik geprobeerd hem na te doen, maar telkens zonder het beoogd resultaat. Ofwel had ik de deur te ver geduwd en het slot laten inspringen, ofwel had de bewaker mij door en kreeg ik een flinke uitbrander. Gelukkig kwam het nooit tot een kastijding. Vooraleer zich naar zijn cel terug te spoeden had broer Louis mij eerst rijkelijk van toiletpapier voorzien, zodat ik mij kon verheugen in uren puzzel- en leesgenot. Zoals Snaps en Co heeft broer die wandelingen ook enkele malen overgedaan. Hij had blijkbaar goed de kneep te pakken om zijn deur een onschuldig-gesloten indruk te geven. Een leperd is hij altijd geweest! Tijdens een van die uitbraken heeft hij er zelfs van geprofiteerd om een ketel aardappelen, die reeds voor het middageten stond te wachten, gevoelig van inhoud te doen verminderen. „Ik heb mij toen tot barstens toe gevuld met Kartoffeln," zou hij later glunderend vertellen. Het is moeilijk te zeggen wat mij in Wuppertal het ergst heeft gekweld. De eenzaamheid, het heimwee, de honger, de afstomping, de vernedering door verwaande cipiers, hun vitterijen, de bestraffing van werkelijke of ingebeelde vergrijpjes of de eeuwige haat in de blik van die Uebermenschenl Of was het soms het monotone geknars van die Schwebebahn of hangtram, die boven de Wupperrivier het noordelijk met het zuidelijk deel van de kilometerlange stad verbindt en mij door dat akelig geluid elke morgen vroegtijdig uit de allesvergetende slaap deed ontwaken? Ik moet hier het antwoord schuldig blijven. Maar honger en andere lasten ten spijt vergleden de eendere dagen en maanden en naderden wij de nacht van 24 juni 1943. Even na middernacht werden wij uit onze slaap gewekt door het gegil van de alarmsirenen en het ,Achtung! Achtung! Es gibt Fliegeralarm!", dat via sterke luidsprekers werd omgeroepen. Feitelijk bestond geen angst daarvoor, want wij waren aan dat veelvuldig alarm gewoon geraakt, doordat het toch telkens zonder gevolg was gebleven. De Wuppertalse bevolking blijkbaar ook, want weinigen zijn die bewuste nacht naar hun schuilkelder gegaan. Bijna allemaal hebben zij zich rustig in hun bed omgedraaid met een „och, het wordt weeral niets!". Dit is voor velen fataal geworden... Plots verschenen de eerste vliegtuigen boven de stad en smeten een massa lichtbollen uit. In een ommezien baadde Wuppertal in een hel licht. Kort daarop arriveerden de bommenwerpers en braakten hun explosieven uit. Het afweergeschut begon verwoed te blaffen. Een bommenregen golfde over de slapende stad en zaaide er paniek en vernieling. De luchtdruk, veroorzaakt door de eerste treffer in de nabijheid van de gevangenis, deed ook onze celruit aan diggelen vliegen. De glasscherven lagen verspreid over mijn deken die ik in een reflex over het hoofd had getrokken. Ik liep geen schrammetje op. En ondanks de kritieke toestand bleef ik ijzig kalm. Niet vergeten dat wij in geen schuilkelder, maar machteloos in een cel opgesloten zaten. Hoe is dan deze kalmte te verklaren? Doodsverachting? Bah, neen, gewoon de onvoorstelbaar naïeve overtuiging dat die bombers niet waren gekomen om hun vrienden, maar wel om de Moffen te treffen. Alsof bij een dergelijk massaal vergeldingsbombardement een gevangenis kon gespaard worden! Ik mocht mij echter gelukkig prijzen om dit absurd vertrouwen want het heeft mij toen veel angst bespaard. Vijfenveertig minuten heeft deze zogenaamde Terrorangriff geduurd. Geen enkel huis bleef onbeschadigd. Tienduizenden mensen hebben er het leven bij ingeschoten. De gevangenis kreeg ook haar deel. Er vielen meerdere doden en gekwetsten te betreuren. De vleugel waarin de politieke gevangenen waren ondergebracht, ontsnapte grotendeels aan de vernielende kracht van dit verschrikkelijk bombardement: naar zeggen het eerste met fosforbommen. Alleen in de hoogste verdieping brak er brand uit. De hechtelingen konden gelukkig nog tijdig geëvacueerd worden. Onder hen enkele Zwarte Hand'ers. Niet één liep noemenswaardige letsels op. Tijdens deze vergeldings- of afschrikkingsaktie en de voornoemde ontruiming hebben wij de moed en het plichtsbesef van enkele Schliessern kunnen bewonderen. Zij bleven op hun post. al konden zij vermoeden dat op korte afstand huisgenoten in groot gevaar verkeerden of misschien gedood werden. Dank zij de hoge opvatting van hun taak, hun discipline, hun koelbloedigheid en hun kordaat optreden werden vele gevangenen van een gewisse verstikkingsdood gered. Ik breng deze mannen hier dan ook graag een verdiende hulde. De niet geteisterde cellen werden tot proppenstoe gevuld met geëvacueerde gedetineerden. Daarbij zaten wij twee dagen in volledige duisternis vanwege een dikke rook die bestendig door het glasloos raam binnendrong. De elektriciteit was vanzelfsprekend ook uitgevallen. In de nacht van 5 op 6 juni volgde een tweede bombardement, waardoor de Wuppertalse gevangenis volledig onbewoonbaar werd. En op 7 juli werd — wat de politieke delinkwenten betreft — de overbrenging naar een andere detineringsplaats een feit. Ik ga niet uitweiden over de tegenstrijdige emoties die ik bij het verlaten van deze gevangenis onderging. Toch wens ik te beklemtonen dat het afscheid van dit deels uitgebrande prison met onverdeelde vreugde gepaard ging. Hier had ik immers vijf lange maanden het moreeldodend Einzelhaftleben gekend. Hier had ik mij — oneindig meer dan in de Begijnenstraat en de vrouwengevangenis van Vorst — van de buitenwereld afgesloten en ellendig gevoeld. Hier leerde ik heimwee in zijn tergendste vorm kennen. Geen zuchtje had ik van huis vernomen. Enig begrip, laat staan vriendschap, mocht ik er nooit van de bewakers ondervinden. Hier had men mij overduidelijk het besef bijgebracht wat een vijand voor Nazi-Duitsland betekende. Het vaarwel aan deze kerker was voor mij dan ook een ware bevrijding. Met de klassieke trap onder de broek werden wij weer legerwagens opgejaagd. Tien hiervan bleken te volstaan om alle nog overblijvende Zwarte Hand'ers en de andere Belgische gedetineerden te vervoeren. Met dertig werden wij in één wagen tegen mekaar aangedrukt. Twee Feldgendarmen namen achteraan plaats. Het was nog zeer vroeg in de morgen toen de kolonne zich in beweging zette. Het voltallige Wuppertalse bewakingspersoneel stond ons na te kijken met een blik die zowel spijt als wrevel kon inhouden. Einzel en der Werkmeister waren voor enkele ogenblikken hun ruzietjes vergeten en stonden broederlijk naast mekaar. Einzel wuifde zelfs mijn broer stiekem tot afscheid na. Ineens moest ik diep bedroefd denken aan Albert Peeters uit Lippelo, de eerste Zwarte Hand'er die ons, precies in Wuppertal, ontviel. Onwillekeurig rees de vraag: wie wordt het volgende slachtoffer van onze groep? De reis, waarvan de bestemming voor ons top-secret bleef, leidde ons vooreerst door de kilometerlange Adolf Hitlerstrasse. Links en rechts één keten van totaal uitgebrande of tot in hun grondvesten verwoeste gebouwen. Niet één woning was intakt gebleven. Het wegdek lag bezaaid met bomkraters, die het rijden uiterst onkomfortabel maakten. Nu eerst konden wij de omvang zien van de vernieling die het helse bombardement had aangericht. Hoe beschamend het nu ook moge overkomen, maar toen kon ik een gevoelen van leedvermaak niet onderdrukken. Nu hadden zij zelf eens kunnen proeven van HUN Krieg! (2)Louis Vivijs in De Laatste Getuigen over Wuppertal Na mijn verblijf van meer dan drie maanden in Vorst werd ik overgebracht naar de gevangenis van Wuppertal. Tijdens het transport was er continu lawaai en kreeg ik bijna niets te eten. Bij aankomst werd ik onmiddellijk in een een-persoonscel gezet. De leden van De Zwarte Hand werden zeer slecht behandeld: verzetstrijders werden echt gehaat door de Duitsers. Ze vonden ons laf, omdat we hun manschappen achter hun rug doodden. Alles was onbekend en ik had geen idee wat er met mij zou gebeuren. In het Duits kon ik me al snel uit de slag trekken: om goed Duits te leren moet je klop krijgen en dat kreeg ik daar voldoende. Na een paar dagen kwamen er andere gevangenen in mijn cel, waardoor ik na alle eenzame dagen eindelijk iemand had om mee te praten. Toch was elke dag dezelfde, waardoor ik mijn tijdsbesef zeer snel verloor. Alleen licht en donker waren een referentie voor dag of nacht.
In Wuppertal bezweek er ook al iemand van De Zwarte Hand onder de barre omstandigheden. Ik probeerde me recht te houden door kattenkwaad uit te halen, daar putte ik hoop uit. Mijn cel was vlakbij het bureau en door het klepje van mijn celdeur kon ik de bewaker in het oog houden. Dat klepje openhouden was al mijn eerste overwinning: normaal gezien mocht dat niet. Daarnaast had ik ook een truucje om mijn deur open te laten. Telkens wanneer de bewakers onze deuren kwamen sluiten, duwde ik tegen. Hierdoor viel de deur niet in het slot en kon ik ze nadien voorzichtig openen. Eén keer ben ik naar buiten geglipt toen de bewakers weg waren. Ik liep naar het bureau en nam een van hun kepies. Met die kepie op mijn hoofd ben ik langs de andere gevangenen gegaan om hen te amuseren. Ik was van plan om toen ook soep te stelen, maar mijn celgenoten hielden me tegen. Ze zeiden dat ik het moest laten, omdat ik zeker ontdekt zou worden. Nadat ik de kepie terug op zijn plaats had gelegd, ben ik voorzichtig terug naar mijn cel gegaan. De Duitsers hebben het nooit ontdekt. Verder was het ook altijd koud in de cellen, zowel in de winter als in de zomer. Verwarming kostte geld en dat wilden de Duitsers niet aan ons verspillen. Honger en dorst hebben is al zeer erg, maar er is niets zo verschrikkelijk als constant kou hebben. Door koude voel je de honger en dorst niet meer. Als je de kou ook niet meer voelt, duurt het niet lang meer...
Na 367 dagen in
Wuppertal werden we op 6 juni 1943 met een vrachtwagen naar Esterwegen
vervoerd. Bij het vertrek kwam Heinzl. een bewaker die me goed kende,
aangelopen. Toen de vrachtwagen vertrok stak ik mijn tong naar hem uit.
Hij werd natuurlijk kwaad, maar hij kon niets beginnen. Toen stopte de
vrachtwagen plotseling: de poort was nog niet geopend! Heinzl kwam
onmiddellijk aangelopen, maar de vrachtwagen kwam weer in beweging
vooraleer hij ons bereikte. Ik stak opnieuw mijn tong naar hem uit en hij
kon mij alleen maar razend nakijken. |